Het boek Openbaring

is geschreven om te helpen in

"de volharding der heiligen, die de geboden Gods en het geloof in Jezus bewaren"

Openbaring 14:12

Inhoud

Inleiding

 

Het boek Openbaring is geschreven door 'Gods dienstknecht Johannes', 'die getuigd heeft van het woord Gods  en van het getuigenis van Jezus Christus, alles wat hij gezien heeft.' (Op 1:2 NBG51). Dit is de apostel en evangelist Johannes, een ooggetuige van Jezus' leven op aarde, en nu 'broeder en deelgenoot in de verdrukking en in het Koninkrijk en de volharding in Jezus' (Op 1:9).

Hij schrijft vanuit ballingschap 'Zalig hij, die voorleest, en zij, die horen de woorden der profetie, en bewaren, hetgeen daarin geschreven staat, want de tijd is nabij. ' (Op 1:3). Het boek Openbaring is profetie: wat God te zeggen heeft betreffende de tijd die begon na Jezus' leven op aarde.

Het boek is als een brief gericht aan de zeven gemeenten in Asia (Op 1:4,11). Deze plaatsen bevonden zich relatief dicht bij elkaar, langsheen een Romeinse postroute aan de westkant van Asia, het huidige Turkije. De afstand tussen iedere gemeente kon te voet op één tot twee dagen worden afgelegd.

Volgens overleveringen is Johannes met Jezus' moeder Maria in Efeze, één van de zeven plaatsen, gaan wonen. Waarschijnlijk bediende hij van daar uit alle zeven gemeenten.  Hij werd daarna wegens zijn getuigenis van Jezus-als-Heer, door de Romeinse keizer Domitianus naar Patmos verbannen waar hij het boek Openbaring schreef.

Domitianus eiste goddelijke aanbidding voor zichzelf op, hij liet daartoe zelfs in Efese een "keizers-tempel" bouwen. Hij schreef ook de verordening uit, dat iedere burger van zijn rijk op een bepaalde dag in het jaar voor de magistratuur moest verschijnen en openlijk zou zeggen: "De Keizer is Heer". Weigering werd als verraad aanzien; vandaar de verbanning van Johannes. Het tijdstip van deze jaarlijkse gebeurtenis stond bekend als "de dag des heren" (cfr. Revelations From Revelations, Patrick M. Jones, Georgia 2008, pg. 19). Het is deze term die Johannes gebruikt om de dag aan te duiden waarop hij zijn visioen had (Op 1:10). Dit moet jaarlijks een heel moeilijk moment geweest zijn voor Johannes, maar op die dag kwam de Heer hem met veel troost tegemoet, in die mate dat christenen die lijden onder onbegrip, afwijzing en vervolging tot vandaag toe nog troost vinden in hetgeen hij toen heeft opgeschreven. Johannes stierf, volgens de overleveringen, op zeer hoge leeftijd als laatste van de twaalf apostelen van Jezus. De traditie zegt ook dat hij hiermee de enige apostel is die een natuurlijke dood stierf.

Ondanks de vele verschillen in uitleg, die veel verwarring en misverstand in de kerk veroorzaken, zou het boek Openbaring niet mogen genegeerd worden door de gelovigen. Het bevat waardevolle woorden voor persoonlijke opbouw, en voor ons bestaan als kerk. Gewoon lezen, mét achtergrondkennis van de rest van de bijbel doch zonder voorkennis van bestaande systemen van uitleg, kan zalig zijn. Perfect begrijpen blijkt, gezien de vele visies, niet mogelijk te zijn. Maar erover nadenken en laten bezinken is noodzakelijk. God kan ons hart aanspreken; en dit zal mede-bepalend zijn voor de beslissingen die wij in het leven moeten nemen.

De kracht van profetische woorden ligt niet in hun onmiddellijke verstaanbaarheid, maar in het feit dat God ze gesproken heeft (doorheen mensen). Wat God zegt doet Hij ook; en als Hij spreekt ontstaan er dingen en gebeuren er dingen. Er is scheppingkracht in Zijn woord (Gen hst.1, Joh 1:3), genezende kracht (Mat 8:8) en bevrijdende kracht (Mat 8:16). Zijn woord is waarheid en ons geloof is er op gebaseerd (Rom 10:17). Het voornaamste is dat we Gods woord bewaren (Op 1:3, Luc 11:28, Joh 14:23). Als we het eerst zouden willen begrijpen is de kans groot dat we genoegen nemen met gedeeltelijk verstaan of met misverstaan. Zo zouden we er onze eigen woorden van maken, en die zijn niet altijd helemaal waar en meestal krachteloos. Als we de woorden der profetie of wat God gezegd heeft echter intact bewaren en de uitwerking ervan afwachten, zullen ze ter zijner tijd begrijpelijker worden en kan de 'Geest der waarheid' ze toepasbaar maken (Joh 14:26, 16:13). Dit geldt niet alleen voor wat als profetische geschriften bekend staat, maar voor heel de heilige Schrift.

Hoe beter we de rest van de bijbel kennen, hoe gemakkelijker we ook Openbaring zullen kunnen lezen. Het boek is immers geschreven door iemand met veel kennis van het oude testament, en voor een publiek met dezelfde kennis. Het is als een oud-testamentisch profetieboek, dat echter geschreven is ná de realiteit van Jezus Christus. Het boek bevat uitleg over verborgenheden in de oud-testamentische profetieën, het openbaart ze. Het is de "Openbaring van Jezus Christus(Op 1:1), door wie uiteindelijk alles zal ingelost worden wat God ooit beloofd heeft (2Kor 1:20 NBV). In dit verband leren we ondermeer wie de slang was bij Adam en Eva (Op 12:9, 20:2) en hoe het daarmee zal aflopen (Op 20:10) als definitieve vervulling van Gods belofte dat haar kop zal vermorzeld worden (Gen.3:15). En we zien het verband tussen de profeet Daniël díe zijn boek moest verzegelen (Dan.12:4) en Jezus die de zegels verbreekt (Op 5:3-5) en de inhoud van het boek openbaart. Hoe beter we dus het boek Genesis en de profetieën van Daniël kennen, hoe beter we ook Openbaring zullen begrijpen.

Het boek Openbaring is nochtans geschreven voor gewone mensen. Niet voor experten in apocalyptiek, maar voor gelovigen met gewone bijbelkennis, die wegens hun geloof geconfronteerd worden met grote moeilijkheden. Het boek dient om hen te helpen er overwinnend uit te komen. Maar het boek Openbaring kan ons hart niet raken, als wij de prijs voor het volgen van Jezus niet betaald hebben, of als wij de daarop volgende moeilijkheden in deze wereld niet aanvaarden (cfr. 2Tim 3:10-4:5). Het boek is niet geschreven om tijd-schema's te maken volgens Gods agenda of om ons inside-informatie te geven over de toekomst, maar wel om lijdende gelovigen bij te staan, vooral om hen voor te bereiden om zelfs gewillig voor Jezus te sterven.

Omdat wij ons niet in zo'n situatie van martelaarschap bevinden is het boek Openbaring voor velen in de Westerse wereld een intellectuele puzzel geworden, in plaats van een opbouwend bijbelboek. Maar Openbaring kan ons hart aanspreken en dus toepasbaar zijn, als wij raakpunten ervaren met, en ons inleven in de situatie van gewone mensen die omwille van hun geloof vervolgd worden. Meer bepaald in de situatie in Asia tegen het einde van de eerste eeuw, toen het boek geschreven werd. Dit is trouwens een algemene regel bij het lezen van de bijbel: Zie eerst wat het betekende voor hen aan wie het in de eerste plaats geschreven werd, en zie pas daarna hoe het voor jezelf van toepassing kan zijn. Het boek Openbaring bevat veel informatie over de toekomst en over de afloop van de geschiedenis, echter niet om een kalender met voorspellingen op te maken, maar om ons te helpen klaar te zíjn voor wat de toekomst brengt. Het is Gods bedoeling om ons met Hem te verenigen. Daarom is Hij bezig ons heilig te maken, zoals Hij heilig is. Hij doet dit door ons te vullen met de juiste hoop op de toekomst. Hoop is 'nu' leven in het licht van de toekomst, en niet in het licht van het heden, waarbij we vooral 'mee' en 'in' willen zijn. Alleen hoop kan ons motiveren om te worden zoals de Heer is. We zullen pas kunnen zeggen dat we Openbaring met vrucht lezen als onze hoop en daardoor ook onze heiliging toeneemt. De bijbel, ook het boek Openbaring, is niet bedoeld om tegemoet te komen aan onze nieuwsgierigheid omtrent de toekomst, maar om ons er op voor te bereiden.

Het boek Openbaring is geschreven in het licht van de voornaamste verwachting die God heeft van de gelovigen, met name: "de volharding der heiligen, die de geboden Gods en het geloof in Jezus bewaren" (Op.14:12 NBG51, zie ook 2Tim.4:7).

Het boek bevat veel beelden, en het is geschreven voor de dienstknechten van de Heer Jezus (de Messias), om hen te laten zien "wat weldra moet geschieden" (Op 1:1,3; 4:1). Tot voor kort was Johannes, samen met de andere discipelen, dagelijks heel dicht bij Jezus geweest. Hem volgen was toen heel concreet meegaan met hem. Maar nu was Jezus van de aardbodem verdwenen, en zijn volgelingen bleven achter met de grote vraag hoe het nu verder moest ... Ze hadden de Heilige Geest leren kennen, die Jezus als andere Trooster vanuit de hemel in hun binnenste gezonden had, maar ze misten de tastbare Jezus in hun ontluikend nieuw leven. Hun hoop op een nieuw koninkrijk dat de wereld zou veroveren was onveranderde gebleven, maar hoe zou het verhaal nu verder gezet worden? Zonder Jezus op de troon was er immers geen grond voor hun nieuw leven, en er was nog niets te merken van een oprukkende Messiaanse heerschappij. Gods koninkrijk, waarin alles in orde zou komen, werd enkel vertegenwoordigd door hun eigen getuigenis en het werd bestuurd van achter de schermen.  Maar nu mag Johannes een blik achter de schermen werpen, en dankzij zijn boek kunnen ook wij zien wat daar gaande is en wat weldra moest geschieden en nog steeds aan de gang is.  

Het boek Openbaring toont iets van de onzichtbare realiteit waarbinnen de zichtbare feiten zich afspelen. Geestelijke en bovenaardse machten van ​het kwaad teisteren deze wereld, het goede waar een mens zich naar uitstrekt en waarvan hij geniet blijkt uiteindelijk door kwaad te zijn aangetast. Het kwaad bestrijden blijkt onbegonnen werk, we gaan de tak waarop we zitten niet afzagen, “we zeggen dat we rijk zijn, dat we alles hebben wat we willen en niets meer nodig hebben”. Dit is een citaat uit het boek Openbaring, maar er staat ook bij dat “we niet beseffen hoe ongelukkig we zijn, hoe armzalig, berooid, ​blind​ en naakt” (Openb 3:17). Het is te gemakkelijk om de ogen te sluiten voor misleidingen en mee te doen met het verderfelijke. Dit biedt geen rooskleurige vooruitzichten. Het boek Openbaring werkt voortdurend toe naar de dag waarop God definitief afrekent met het kwaad en aan de mensen die Hem trouw zijn een intieme plaats geeft in zijn onvergankelijke bestaan. Belangrijker dan het zoeken naar voorspellingen bij het lezen van het boek Openbaring en de bijbel in het algemeen, is het ontdekken van het verband tussen verleden heden en toekomst. In dit proces zijn we immers zelf betrokken, en dragen wij dus verantwoordelijkheid. Het geheel van wat gebeurd is, wat gegroeid is in de nasleep van voorbije feiten, wat we zelf meemaken en wat we daarbij zelf veroorzaken, is heel gecompliceerd en ontaardt in grotendeels chaotische toestanden. Maar zoals een beeldhouwer uit een rotsblok een beeld tevoorschijn doet komen, haalt God uit de chaos van de geschiedenis een nieuwe schepping tevoorschijn. Wij kunnen het complexe verband tussen gebeurtenissen en hun gevolgen niet goed zien, maar wie Jezus kent gelooft in een God die heel het woelige verleden niet simpelweg registreert, maar het verwerkt tot een toekomst die uiteindelijk vredevol zal zijn, stabiel en bruisend van leven. Deze ingreep van God is gebaseerd op zijn oordeel. Alles uit het verleden wat waardeloos blijkt te zijn voor de toekomst die God er van maakt, is als vuilnis, bestemd om te verdwijnen (vuur! 1Kor 3:13-15). Het waardevolle daarentegen is een bestanddeel voor de eeuwigheid.

Alleen dat is waardevol wat naar Gods wil is, daarom houden wij ons aan zijn geboden. Maar omdat wij in de complexiteit van onze gevallen toestand, een leven naar Gods wil niet aankunnen, kunnen wij het waardevolle of het goede of wat met de gerechtigheid overeen komt, alleen van de “beeldhouwer” verwachten. Alleen Hij kan voor degelijk materiaal zorgen, dat zijn “levende stenen” (1Pet 2:5) voor “Gods bouwwerk” (1Kor 3:9). Concreet zijn dat de volgelingen van Jezus. Alleen door gelijkvormigheid aan Hem kunnen mensen in Gods oordeel als waardevol behouden worden, waardoor Jezus de eerste zal zijn van een groot aantal broeders en zusters (Rom 8:29, 2Kor 3:18). Het was om Jezus Christus echt te leren kennen, dat Paulus alles wat menselijk gezien voor hem winst was, als verlies is gaan beschouwen. Hij gooide vrijwillig alles als afval weg, om één met Christus te kunnen zijn. Zo leert Paulus ons om het waardevolle te verwerven, niet door zelf te proberen Gods geboden na te leven, maar door de vrije hand te geven aan de “beeldhouwer”, of uitsluitend te rekenen op Gods streven naar gerechtigheid, wat Hij verwezenlijkt in hen die hun vertrouwen helemaal op Christus stellen (Fil 3:7-9; Rom 1:17, 3:21-22).

> Inhoud

Jezus te midden van zijn kerk

Openbaring hoofdstukken 1 tot 3

In een eerste visioen (vanaf Op 1:9) zien wij dat Jezus zich weldegelijk in volle heerlijkheid temidden van zijn kerk bevindt, net zoals Hij beloofd had “Zie, Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld” (Mat 28:20, Fil 4:5, Hebr 13:5). Getallen blijken in het boek Openbaring vooral een symbolische betekenis te hebben. Ook in de andere bijbelboeken blijkt symbolische betekenis voorrang te hebben op numerieke nauwkeurigheid. Zeven verwijst naar compleetheid, naar het volmaakte geheel. Er waren meer dan zeven geloofsgemeenschappen in de streek van de vermelde plaatsen, maar door er precies zeven te noemen is het duidelijk dat de woorden en de beelden die beschreven worden, bestemd zijn voor de hele of de algemene kerk, wereldwijd en van alle tijden, ook voor alle huidige "dienstknechten" van de Heer (Op 1:1).

Johannes wordt persoonlijk aangesproken en aangeraakt door de Heer (Op 1:17), maar persoonlijke aandacht is nergens in de Schrift een aanleiding voor individualistisch geloof en -leven. Het gaat nooit over de Heer en mij, maar over de Heer en zijn kerk of zijn gemeente. Geloven, of met de Heer verbonden zijn, is altijd (inherent) samen met anderen. De Heer is in het midden van twee of meer die in zijn naam samen zijn (Mat 18:20). De geheime rijkdom van de gelovigen is: Christus die zich onder ons bevindt (Kol 1:27 /weldegelijk in het meervoud, met de betekenis van in ons midden), waardoor we samen leren leven in het licht van een schitterende toekomst (= hoop). Liefde is altijd heel persoonlijk en liefde voor God wordt ook door God heel persoonlijk en intiem beantwoord (Joh 14:23). Maar liefde brengt ook mensen samen en is de lijm waarmee zij zich aan elkaar verbinden. Iemand kan pas ten volle als gelovige functioneren als hij met andere gelovigen én met de Heer verbonden is tot één lichaam (Rom 12:4-5, Ef 1:22-23, Kol 1:18, 1Kor 12:27). Enkel samen met andere gelovigen kunnen wij de liefde van de Heer in al haar dimensies leren kennen (Ef 3:17-19). De Heer is begaan met onze persoonlijke redding of ons heil, en met onze heiliging en ontwikkeling als discipel, maar het bouwwerk waarmee Hij bezig is, is de gemeente (1Kor 3:9-meervoud!-, Mat 16:18, 2Kor 6:16, Ef 2:20-22, 1Petr 2:5). Van voor de schepping reeds was het Gods bedoeling om via de gemeente te werken, zij is zijn eeuwige voornemen (Ef 3:10-11). Onze vereniging met God vraagt persoonlijke toewijding, maar de beoogde eenheid is tussen Jezus en zijn bruid, de gemeente (Ef 5:22-33, 2Kor 11: 2, Op 19:7-8, 21:9).

De ene algemene gemeente of kerk bestaat uit een groot aantal lokale kerken, die stuk voor stuk tot gezonde en toegewijde gemeenschappen dienen uit te groeien, allemaal met hetzelfde DNA. Alle plaatselijke en functionele christelijke gemeenschappen maken deel uit van deze ene algemene kerk, de bruid van Christus (2Kor 11: 2).

Dit visioen, beginnend in het eerste hoofdstuk van Openbaring, is meer dan aanschouwen van een scène. Johannes maakt er deel van uit! De Openbaring bestaat uit het onthullen van de onzichtbare realiteit waarbinnen de zichtbare feiten zich afspelen. De confrontatie is ontzagwekkend, in tegenwoordigheid van de verheerlijkte Heer beseft Johannes zijn eigen nietigheid en onwaardigheid, hij valt "als dood voor zijn voeten" (Op 1:17). De schrikwekkende noemt zich "de eerste" of de oorsprong "en de laatste" of het eindpunt van alles en iedereen. Niemand die meent dat hij in zichzelf een bestaan heeft, of geen verantwoording van zijn leven verschuldigd is, zou deze confrontatie kunnen overleven. Maar de Heer voegt er bij dat hij dood geweest is, en leeft tot in alle eeuwigheden (Op 1:18). Zo kent Johannes de Heer Jezus Christus al van in zijn jeugd! Johannes is een getuige van Jezus' dood en opstanding en een verkondiger van de verlossing door zijn bloed (Op 1:5). De enige reden waarom wij niet bang hoeven te zijn van de verheerlijkte Heer, is omdat wij er op vertrouwen dat Hij de dood overwonnen heeft. Vertrouwen betekent in dit geval naar Hem luisteren, en je naar zijn woorden schikken. De profeet Ezechiël verzekerde ons reeds dat God "geen welgevallen heeft aan de dood van wie sterven moet", daarom roept hij iedereen op tot bekering (Ez 18:32). Jezus is te midden van hen die hij uit het verderf roept, om hen te laten delen in zijn overwinning op de dood. Delen in de overwinning betekent uiteindelijk zelf de overwinning meemaken. Wie zich door de Heer laat roepen heeft naar Hem geluisterd en laat zich door Hem leiden, weg van de ondergang (leert zich bekeren). Wie blijft luisteren en zich niet vasthoudt aan het vergankelijke, kan het leven laten ontwikkelen dat hij in de woorden van de Heer tot zich neemt (cfr. Joh 1:4, 2Kor 4:11). Door het leven-zonder-God in te ruilen voor het leven van Christus, kan tenslotte de dood overwonnen worden (cfr. 2Kor 5:4-5). Wie overwint zal voor eeuwig met de verheerlijkte Heer verenigd worden. Hierover kunnen we gedetailleerd lezen in de zeven brieven aan de gemeenten (hfst 2 en 3).  Het visioen eindigt met de woorden: "Wie een oor heeft, die hore". Dit wil zeggen: wie luistert dient het woord ter harte te nemen en er naar te handelen. 

Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon. Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt.
(Op 3:21-22)

De brieven in hoofdstukken 2 en 3 zijn gericht aan "de engelen der zeven gemeenten". De Heer houdt die engelen in zijn rechterhand (Op 1:20). We hoeven geen ander woord te zoeken voor "engelen", die komen veel voor in de bijbel en zijn zeker in het boek openbaring niet weg te denken. De eerste christenen hadden blijkbaar geen moeite met deze wezens, zij behoorden duidelijk bij hun wereldbeeld. Hebr 1:14 beschrijft hen als "dienende geesten, die uitgezonden worden ten dienste van hen, die het heil zullen beërven". We kunnen gerust aannemen dat de engelen in de hand van de Heer geestelijke wezens zijn (hoewel engelen in de bijbel soms een lichamelijke vorm aannemen), die de gemeenten vertegenwoordigen en op hen letten. Ze zijn aan de Heer onderworpen (1Petr 3:22), en dus niet aan mensen. Mensen behoren hun gebeden of verzoeken aan de Heer te richten, en niet aan dienaars die onder zijn gezag staan. 

> Inhoud

Een blik in Gods troonzaal

Openbaring hoofdstuk 4 

In het tweede visioen moet Johannes eerst doorheen een deur, om in de hemel te gaan zien wat te gebeuren staat. Hij stapt een realiteit binnen die niet vermengd is met de aardse werkelijkheid (vandaar de deur), maar waar het aardse wel prominent blijkt vertegenwoordigd te zijn. Heel het visioen speelt zich af in de hemel. Johannes komt in de dimensie van de eeuwigheid, en ziet er het onzichtbare (cfr. 2Kor 4:28). Het onuitsprekelijke dat daar is en gebeurt komt tot hem in de vorm van symbolen. In een oogverblindende schittering ontwaart hij een troon omringd door nog vierentwintig andere tronen. Hij omschrijft degene die op de centrale troon zit in termen van edelgesteente, een regenboog, bliksemschichten en geluid als stemmen en donderslagen. We herkennen God van zijn bezoek op de berg Sinaï (Ex 19:16-20) en we zien het teken van zijn eeuwig verbond met de aarde (Gen 9:8-17). God troont boven de aarde, en behartigt en bestuurt van daar uit de aardse gang van zaken. Wat we samen met Johannes te zien krijgen kan ons een andere kijk geven op het wereldgebeuren en op onze eigen situatie. Het helpt ons te vertrouwen op Gods hand en staande te blijven in moeilijke tijden. Alleen al een blik te mogen werpen op "de Onzienlijke" maakt het geloof standvastiger (Hebr 11:27).

Ook in dit visioen speelt getallensymboliek een belangrijke rol. Voor de troon branden zeven vurige fakkels, een zevenvoudige verlichting als teken van de volmaakte aanwezigheid van God, in de vlammende glorie van al zijn hoedanigheden. Dat is de complete rijkdom die vervat zit in de bijbelse metafoor 'Licht' (volgens Joh 1:4 het goddelijk leven dat voor mensen bestemd is). We zien dit licht ook afgebeeld in de zevenarmige kandelaar in de tabernakel, Gods tent temidden van zijn volk. De zeven vlammen in de tabernakel verlichtten de twaalf broden (het volk door God bereid) (Ex 25:31, 37; 40:22-24). Diezelfde kandelaar komt ook voor in het visioen van Zacharia, als beeld van werkzaamheid van God door zijn Geest, en van Gods waakzame oog over wat op aarde gebeurt (Zach 4:2, 6, 10). In het eerste visioen van Johannes, dat zich op aarde afspeelde, werden de gemeenten ook afgebeeld door zeven kandelaars (Op 1:12, 20). De Kerk bestaat uit plaatselijke dragers van Gods Geest. Door de Heilige Geest, die als olie of goddelijke voeding voor de vlam, in de gemeenten hoort te branden, kan Gods volk haar functie vervullen: Licht zijn voor de wereld, zoals van ouds door God voor zijn volk bedoeld is (Jes 42:6,7; 49:6; 60:1-3), en verwezenlijkt werd in Christus (Luke 2:32; John 8:12), door zijn gemeente (Mat 5:14; Hand 13:47; 26:23; 1 Petr 2:9). 

Op de omringende tronen zitten vierentwintig oudsten, dat is twee maal het symbolische getal twaalf. De oudsten vertegenwoordigen het totale verbondsvolk van God. De gelovigen (erfgenamen) uit de twaalf zonen van Jakob, zoon van Isaak, zoon van Abraham; en de gelovigen (erfgenamen) uit de andere geslachten op aarde (Gen 12:3) die voortgekomen zijn uit het werk van de twaalf gezondenen (=apostelen) die het evangelie van de Messias verspreid hebben (Gal 3:8).

Temidden en rond de troon van God bevinden zich ook de vier wezens. Sommige vertalingen zeggen dieren, geen echte dieren maar combinaties van allerlei symbolisch omschreven kenmerken die zich in vier creaturen manifesteren. Omwille van verstaanbaarheid worden in de bijbel soms menselijke eigenschappen aan God toegeschreven, de vier wezens vertegenwoordigen superieure, bovenmenselijke kwaliteiten. We herkennen in de vier wezens de Serafs uit het visioen van Jesaja (Jes 6:2-4) en de indrukwekkende verschijning van Gods heerlijkheid aan Ezechiël (Ez 1:1-28, let op de vermelding "verschijning van de heerlijkheid des Heren" in vers 28). Vier is het getal van de hele aarde. De vier windstreken en de vier hoeken van de aarde zijn uitdrukkingen voor 'heel de aarde'. Hij die op de hoogste troon zit beheerst met al zijn kwaliteiten heel de aarde. Manifestatie van alles wat door de vier wezens vertegenwoordigd wordt, vergroot Gods eer en is een aanleiding om Hem te aanbidden.

Wat opvalt in de aanbidding door de vier wezens is het permanent scanderen van “Heilig, heilig, heilig is de Here God”. Een woord herhalen is in het bijbels taalgebruik dit woord benadrukken of er bijzondere aandacht op trekken. Maar driemaal herhalen van “heilig” spreekt over Gods oneindige heiligheid, wat Hem blijkbaar het best beschrijft. Heiligheid is niet hetzelfde als volkomen onberispelijkheid, dat is er een belangrijk kenmerk van, maar “heilig” betekent apart gezet! God is helemaal anders dan al het andere dat bestaat, er is niemand zoals Hij. Als we een blik in de hemel mogen werpen worden we niet overweldigd door het fascinerende van Gods perfectheid en onberispelijkheid, ook niet door zijn onbezoedelde liefde, maar door de allesoverheersende vaststelling van Gods ontzagwekkende en ongeëvenaarde almacht en verhevenheid (majesteit, heerlijkheid). De vier wezens zeggen: “Heilig, heilig, heilig is de Here God, de Almachtige, die was en die is en die komt”. In Jesaja’s visioen zeggen de Serafs “Heilig, heilig, heilig is de Here der heerscharen (legermachten). De ganse aarde is van Zijn heerlijkheid vol” (Jes 6:3). God is oppermachtig, dat is wat van Hem afstraalt en wat Hem zo apart maakt! Psalm 99 gaat over Gods heiligheid. Let op het verband tussen Gods superieure macht en zijn heiligheid. Hij onderscheidt zich van alle mogelijke machthebbers doordat Hij boven hen verheven is, altijd gerechtigheid vestigt, genadig is en communiceert met de mensen. Er is niemand als Hij. 

De aanbidding door de vier wezens wordt overgenomen door de vierentwintig oudsten. Deze vertegenwoordigers van de verloste mensheid erkennen in God hun Meerdere en de Schenker van alles wat zij zijn. Zij onderwerpen zich aan de Allerhoogste en bevestigen dankbaar dat ze er door Hem en voor Hem zijn. Zij aanbidden Hem omdat het Hem toekomt. Alleen Hij is waard om alle aanbidding te ontvangen (cfr. 1Kor 15:28).

Voor Gods troon ziet Johannes een grote zee! Doch zonder golven of enige beweging in het water, als een glazen oppervlak, een zee als kristal. Anders dan op aarde, waar kwaad oprijst uit de woeste golven van de chaos, is er bij Gods troon volkomen rust en vrede. Toch moet er een zee worden overgestoken om Gods troon te benaderen. Dit is een beeld van de noodzakelijke verlossing, zoals het oversteken van de rode zee bij het achter zich laten van de slavernij (Ex 14:21-22), het oversteken van de Jordaan bij het betreden van het beloofde land (Joz 3:15-17), en de doop in water die scheiding maakt tussen het oude natuurlijke leven en het nieuwe leven-in-Christus (Rom 6:4-9). Verlossing laat de mens uiteindelijk mede zetelen op Gods troon en bestaat voor de gelovigen-in-Christus uit vrijgekocht worden door Jezus' bloed en overwinnen door volharding (Rom 3:24-25; Ef 1:7; 1Petr 1:14-19; Op 5:9; 14:3,4,12; 3:21).

> Inhoud

De toekomst is begonnen

Openbaring hoofdstuk 5

God op de troon heeft een verzegelde boekrol in de zijn rechterhand. De rechterhand is de uitvoerende hand, in de boekrol staat wat God gaat doen. Hij doet altijd wat juist ís en wat goed is, hij oefent m.a.w. gerechtigheid uit. Hij brengt de dingen in orde en zet alles recht. Maar een situatie rechtvaardig maken gaat onvermijdelijk gepaard met uitoefenen van oordeel.

De verzegelde of gesloten boekrol komt al eerder voor in de Schrift, in het visioen dat beschreven is in het laatste hoofdstuk (12) van Daniël. Daar gaat het over de finale uitvoering van Gods oordeel en het definitief vestigen van gerechtigheid door God, elders ook ‘de dag des Heren’ genoemd (o.a. in Jes 2:12, Jes 13:9 v, ...). Dit zal een verschrikkelijke dag (tijd) zijn voor hen die in ongerechtigheid blijven leven, en een feest voor hen die de gerechtigheid lief hebben. Daniël noteert wat hem gezegd wordt: “Het zal een tijd van verdrukking zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan. In die tijd zal je volk worden gered: allen die in het boek zijn opgetekend. Velen van hen die slapen in de aarde, in het stof, zullen ontwaken, sommigen om eeuwig te leven, anderen om voor eeuwig te worden veracht en verafschuwd. De verlichten zullen stralen als het fonkelende hemelgewelf, en degenen die velen tot gerechtigheid hebben gebracht als de sterren, voor eeuwig en altijd. Maar houd deze woorden geheim, Daniël, en verzegel het boek tot de eindtijd" (Dan 12:1-4 NBV).

Jezus sprak ook over deze tijd: “Het zal een tijd zijn van enorme verschrikkingen, zoals er sinds het ontstaan van de wereld tot nu nooit geweest zijn en er ook niet meer zullen komen” (Mat 24:21). Deze uitspraak is deel van het antwoord aan zijn discipelen, die Hem gevraagd hadden wanneer de tempel met de grond zou gelijk gemaakt worden. Ze hadden dit in hun vraag verbonden met het einde van de wereld en vroegen naar voortekenen daarvan (Mat 24:1-3). Lucas vertelt hetzelfde voorval. Hij formuleert de vraag van de discipelen als volgt: “Meester, wanneer zal dat allemaal (afbreken van de tempel) gebeuren en aan welk teken kunnen we het herkennen?” (Luc 21:7). Dit is precies zoals ook Marcus het zegt (Marc 13). Jezus geeft als teken o.a.: “Wanneer jullie zien dat Jeruzalem door legertroepen omsingeld is, weet dan dat de verwoesting van de stad nabij is” (Luc 21:20). Hieruit begrijpen we dat de tempel vernietigd zal worden samen met heel de stad Jeruzalem. De geschiedenis laat er geen twijfel over bestaan dat Jeruzalem en de tempel verwoest werden in het jaar 70 na Chr. De Romeins-Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus (geboren in Jeruzalem in het jaar 37 en overleden in Rome, ongeveer 100 na Chr.), die niets afwist van de nieuwtestamentische geschriften, noteerde dat er bij zijn weten in de geschiedenis nooit een stad geweest is die dergelijke vreselijke dingen ooit heeft meegemaakt, en hij beschrijft inderdaad ongeëvenaarde gruwelen bij de ondergang van Jeruzalem. Het was “een tijd van enorme verschrikkingen” zoals Jezus volgens Mat. 24 had gezegd. Dat Jezus toen inderdaad deze gebeurtenis voorspelde wordt bevestigd door wat Hij daarna zei: “Ik verzeker jullie: deze generatie zal zeker nog niet verdwenen zijn wanneer al die dingen gebeuren” (Mat 24:34).

Jezus citeerde uit Daniëls profetie over de eindtijd (in Mat 24:15 noemt hij de profeet bij naam), om te spreken over gebeurtenissen die zouden plaatsvinden in de tijdspanne van de generatie van zijn discipelen. Wat tot Daniël gezegd werd: “In die tijd zal je volk worden gered: allen die in het boek zijn opgetekend” (Dan 12:1), past Jezus toe op zijn discipelen: “Wie standhoudt tot het einde, zal worden gered” (Mat 24:13). Uit de geschiedenis blijkt dat de christenen toen inderdaad ontkomen zijn. In Daniël staat niet dat iedere jood zou gered worden, alleen zij die in het boek zijn opgetekend (Dan 12:1). Het evangelie van het Koninkrijk, dat Jezus en zijn discipelen brachten, bevat voor de discipelen ook de boodschap dat “hun naam in de hemel opgetekend is” (Luc 10:20). Christenen horen bij het overblijfsel van het volk dat God is trouw gebleven, het geloof behouden heeft, en dus gered wordt.

In Luc 21:22,24 lezen we nog: “In die dagen wordt de straf voltrokken, waardoor alles wat geschreven staat in vervulling zal gaan … Jeruzalem zal vertrapt worden door heidenen, tot de tijd van de heidenen voorbij is”. Dit is vervulling van Daniëls profetie!

Lucas 21:5-28 gaat over de verwoesting van Jeruzalem, maar tegelijkertijd, in symbolische taal ook over het einde van de wereld (apocalyptiek) en over de wederkomst van Christus, de "Mensenzoon" (verzen 25-28). Er zou een verschrikkelijke tijd aanbreken, waarbij ook de tempel zou vernietigd worden, terwijl alles wat vóór de wederkomst gebeurt, blijkbaar plaats zou vinden in heel de periode vanaf het moment dat Jezus dit aan 't vertellen is tot het einde van de wereld.Toen Jezus zijn leerlingen verzekerde dat "deze generatie niet zou verdwenen zijn wanneer al die dingen gebeuren” (Mat 24:34) was wel de val van Jeruzalem maar NIET de wederkomst inbegrepen in "al deze dingen". Dit had Jezus vroeger al duidelijk gemaakt: "‘Er komt een tijd dat jullie ernaar zullen verlangen een van de dagen van de Mensenzoon te zien, maar jullie zullen die dag NIET meemaken. Dan zullen de mensen tegen jullie zeggen: “Kijk daar!” of: “Kijk hier!” Maar doe dat niet en schenk er geen aandacht aan. Want zoals de bliksem licht geeft wanneer hij van de ene naar de andere kant van de hemel flitst, zo zal de Mensenzoon verschijnen. Maar eerst moet hij veel lijden en door deze generatie verworpen worden". (Luc 17:22-25)  

“De tijd van de heidenen” (Luc 21:24) blijkt nu, vanuit ons oogpunt, de periode te zijn vanaf het jaar 70 tot nu en volgens de profetie tot Jezus' wederkomst. Al die tijd is Jeruzalem inderdaad bewoond of vertrappeld geworden door niet-joden. In vers 24 maakt de profeet (Jezus, in het relaas van Lucas) een sprong van het jaar 70 tot het einde van de wereld, precies zoals in Daniël 12:1-2 ook gebeurt. Daar wordt eerst gesproken over een tijd van grote verdrukking (uitgekomen in 70 na Chr), die tegelijk ook een tijd van redding is, van hen wiens naam is opgetekend, waarbij volgens Dan 12:3 "velen tot gerechtigheid worden gebracht" (heel de periode tot de wederkomst). Daarop volgt de opstandig der doden, op het moment van de wederkomst, wat het einde van dit tijdperk betekent. Gelukkig is de opstanding der doden heel lang door verschillende profeten verkondigd geworden, zodat er steeds een reden is geweest voor hoop en geloof, bij hen die moesten sterven voor dat alle beloften vervuld zouden zijn. De hoogtepunten zijn door Daniël opgetekend en worden sindsdien gelezen. Maar blijkbaar is een aanzienlijk deel over wat te gebeuren stond niet vrijgegeven. Daniël moest dit deel verzegelen, het zou een gesloten boek blijven tot het moment aangebroken was dat de laatste dingen zouden gebeuren, tot de eindtijd staat in Dan 12:4&9.

Jezus had op de Olijfberg (Mat 24:3) al een tip van de sluier opgelicht, door Daniels visioen op zijn tijd toe te passen, en op de tijd tot zijn wederkomst, waarvan het moment helemaal niet geweten is (Mat 24:36-39 e.v.). Maar op Patmos ziet Johannes nog steeds de verzegelde boekrol, ongeopend in Gods hand. "Er was niemand in de hemel of op aarde of onder de aarde die de boekrol kon openen en inzien" (Op 5:3). Het einde van de onderdrukking, mishandeling en vervolging was blijkbaar nog niet in zicht, en het was niet geweten hoe Gods getrouwen in deze situatie zouden gered worden. Johannes, die omwille van zijn getuigenis over Jezus gevangen zat, werd door de ellende van dit vooruitzicht overmand en hij barstte in tranen uit. Maar één van de oudsten maakte een einde aan zijn verdriet, door hem te wijzen op de belofte waarvan de stam Juda de drager was. Toen de aartsvader Jakob zijn zoon Juda zegende, had hij onder meer gezegd:

Juda gaat liggen als een leeuw, vol majesteit vlijt hij zich neer
wie zou hem durven wekken? In Juda’s handen zal de scepter blijven,
tussen zijn voeten de heersersstaf, 
totdat hij komt die er recht op heeft 
(Gen 49:8-11)

Hij die recht heeft op de scepter van Gods volk is gekomen! Deze die God reeds in gedachten had toen Hij Davids troon vestigde als een eeuwig koningschap heeft de overwinning behaald! Hij is klaar om de hoogste gezagspositie in te nemen. Hij heeft de waardigheid om de zeven zegels te verbreken of om perfect en compleet ten uitvoer en voleinding te brengen wat God van in de eeuwigheid gepland heeft. Hij die het hart is van Gods eeuwige voornemen zit op de troon! (Op 5:5)

Het eeuwig koningschap vinden we onder meer terug in 2Sam 7:16, Ps 89, Jes 9:6, Dan 2:44, Op 11:15. Meteen denken we ook aan wat tijdens het eerste visioen van Johannes aan de gemeente in Laodicea werd geschreven: "Wie overwint zal samen met mij op mijn troon zitten, net zoals ik zelf overwonnen heb en samen met mijn Vader op zijn troon zit" (Op 3:21). Het is Gods plan om de heerschappij niet alleen toe te vertrouwen aan "De leeuw van Juda" (0p 5:5)  maar ook "aan het volk van de heiligen van de Allerhoogste", dit "is een eeuwig koningschap, en alle machten zullen het dienen en gehoorzamen" (Dan 7:27, zie ook 2Tim 2:12, Op 22:5).

Johannes ziet inderdaad op de hoogste troon een Lam staan, als geslacht (Op 5:6). Het wereldgebeuren is in handen van het geslachte lam, gekend van de verlossing van Gods volk uit slavernij en onderdrukking, dat jaarlijks op Pasen werd herdacht.

Toen het volk van God in Egypte verbleef, in slavernij en onderdrukking, riep God via Mozes zijn volk op om het land en de slavernij te verlaten. Om dit mogelijk te maken zou Hij als rechtvaardig oordeel, de macht van het land breken. Vlak voor hun vertrek moest ieder gezin van Gods volk op ceremoniële of symbolische wijze een lam slachten. Het bloed van dit geofferd lam, dat tijdens de uittocht aan de deurposten werd gesmeerd, wees er op dat daar mensen van het verbondsvolk waren, en die zouden gespaard blijven van het oordeel. Het lam was immers een herdenking van het lam dat God voorzag om te sterven in plaats van Isaak, die de het nageslacht van Abraham (Gods volk) vertegenwoordigt. Abraham staat er voor bekend dat Hij God gehoorzaamde (Gen 15:6, Rom 4:3, Gal 3:6, Jak 2:23), ook toen God vroeg om zijn zoon, of zijn beloofde nageslacht, aan God te offeren. Deze gebeurtenis (Gen 22:1-18) maakte duidelijk dat Abrahams nakomelingen (die volgens Gen 22:17 een immens groot volk zouden worden) het volk van God zouden zijn, vrijgekocht door het plaatsvervangend offerlam, dus eigendom van God. Het volk zou getekend zijn door “overgave aan” of “concreet gemaakt geloof in” God die hen zou zegenen of voor hen zou zorgen. Dit is het verbond (Deuteronomium 30:15-20), dat de mens uitnodigt om zich aan God toe te vertrouwen: "Kies voor het leven, voor uw eigen toekomst en die van uw nakomelingen, door de Heer, uw God, lief te hebben, hem te gehoorzamen en hem aanhankelijkheid te tonen" (Deu 30:19,20 NBV). Zij die in Mozes’ tijd, het lam slachtten verklaarden hiermee Egypte te zullen verlaten omdat God hen volgens zijn verbond zou redden uit de slavernij en onderdrukking.

Niet alleen de geslachtslijn van Abraham Isaak en Jakob zijn in het verbond begrepen, maar ook allen uit de andere volken van de wereld die zich aan God toevertrouwen (Gen 12:3, Gal 3:6-9). Het geslachte lam was een voorafschaduwing of aankondigen van Christus. Met Zijn vergoten bloed werd de mensheid vrijgekocht (1 Petr 1:17-19), en werd het verbond toegankelijk gemaakt voor elk die Hem, Gods middelaar, wil volgen (Gal 3:14, 22, 29).

Wie de gerechtigheid lief heeft kan nu feest vieren. Ons paaslam, Christus is geslacht (1 Kor 5:7,8). Dit lam was van in de eeuwigheid bij God, met het voornemen om wereldwijd zijn getrouwen vrij te kopen uit het verdiende oordeel. Oordeel is de goede reactie van een goede God die zijn goede schepping wil zuiveren van verderf. Nu het geslachte lam plaats genomen heeft op de troon zal een verschrikkelijke tijd aanbreken voor wie zich aan onrecht blijft vasthouden, maar het wordt feest voor wie niet ziet op wat hij in deze wereld verliest, maar die zonder om te zien vlucht naar de gerechtigheid die onder het bewind van het lam tot stand zal komen (zie ook 1Petr 1:19-21). In deze laatste fase van Gods eeuwige plan wordt de belofte aan Abraham vervuld, dat hij de vader van een menigte volken zal worden (Gen 17:4; Rom 4:13). Het nageslacht door Isaak (vrijgekocht door het lam dat in zijn plaats werd geofferd) blijkt niet de lichamelijke geslachtslijn te zijn, maar bestaat uit allen die geloven in de rechtvaardige en zegenrijke toekomst die God belooft aan hen die Hem willen gehoorzamen en aanhankelijkheid aan Hem tonen (Rom 9:6-8, Deut 30:15-20).

Met het lam op de troon komt Gods soevereine heerschappij op aarde, zoals Jezus ons leerde bidden "Uw koninkrijk kome, Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel" (Mat 6:10). Temidden van rampen en geweld die deze wereld als een oordeel teisteren, trekt het geslachte lam allen naar zich toe (Joh 12:31-32). Gods oordeel gaat gepaard met ontferming over hen die ontzag voor Hem hebben en die bereid zijn om te leren wat gerechtigheid werkelijk is. Niet alleen de oordelen, maar vooral de ontferming wordt wereldwijd uitgeoefend door het lam dat de zegels van de boekrol verbreekt. Israëls koning wordt de koning van de wereld, en de vrijgekochten zullen als koningen regeren over de aarde (Op 5:10). 

zie ook Dan 7:27, 2Tim 2:12, Op 3:21, Op 22:5
> Inhoud

Onthulling van het onrecht in onze harten

Openbaring hoofdstuk 6

De boekrol wordt geopend en Johannes ziet wat op aarde gebeurt: problemen opgevolgd door problemen. Hij krijgt dit te zien, niet om aan hem te openbaren dat de aarde in moeilijkheden verkeert, maar om de moeilijkheden vanuit het hemels standpunt te interpreteren. Eerst ziet hij vier paarden met ruiters. In de oudheid waren dat oorlogsmachines, en hun verwoestende gevolgen zijn bekend: dood, ontbering en ontreddering. Maar nu blijkt dat deze problematiek van bij Gods troon op de aarde wordt losgelaten. De mensen op aarde worden veroordeeld tot de moeilijkheden die ze elkaar aandoen. Dit oordeel is echter niet bedoeld als vergelding van misdrijven, maar moet duidelijk maken dat God enerzijds niemands verantwoordelijkheid overneemt en dat anderzijds de toestand van de wereld hem niet onverschillig laat. Vanuit het hemels perspectief ziet Johannes het verband tussen de wantoestanden op aarde en het lam dat geslacht is om alles weer goed te maken. Gods bedoeling is niet om zijn oorspronkelijk goede schepping te vernietigen omdat ze verdorven is, maar om ze te renoveren. Hij heeft zich voorgenomen om dit herstel te realiseren door mensen die Hij daartoe vrijkoopt of verlost uit het oordeel.

Wie zich blind staart op de problemen concludeert dat hij niet wil geloven in een God die rampen laat gebeuren en wreedheden laat begaan. Wie verantwoordelijkheid opneemt, niet zozeer voor de oorzaken van de problemen maar vooral voor de oplossing ervan, concludeert dat er geen definitieve probleemloosheid kan zijn, zolang er nog maar iemand rondloopt met een restje onrecht in zíjn hart en in zijn motivering. De grootste ontdekking is dat ik zelf die persoon zou kunnen zijn, omdat gerechtigheid iets helemaal anders is dan alles waarmee ik mijzelf zou kunnen goedpraten.

Niemand kan echt gerechtigheid leren door gespaard te blijven van de gevolgen van het onrecht. Alleen als we ons niet blindstaren op de problemen kunnen we onze ogen richten op Hem die bezig is het onrecht te verwijderen, ook uit ons eigen hart. Als we ons aan Hem toewijden kan Hij onze toestand onder controle nemen en herstellen. Dat is de zegen die Hij belooft aan wie zich daardoor akkoord verklaart met het verbond dat Hij heeft voorgesteld (Deut 30:15-20) en heeft opengesteld voor iedereen die Hem gelooft (Rom 4:13-17). Hoewel onze bereidwilligheid en onze inzet hiervoor van cruciaal belang zijn, is het resultaat niet van onze prestaties afhankelijk, maar van Gods trouw aan zijn verbond, of van zijn gerechtigheid. Op die manier zal het lam het kwaad dat in de wereld woedt uiteindelijk verslaan, en als een leeuw zijn koningschap op aarde waar maken.

Hieronder kunnen we op de bekende gravure van Albrecht Dürer zien hoe hij eind 15de begin 16de  eeuw het verbreken van de eerste vier zegels afbeeldde.

 

Bij het verbreken van het eerste zegel, lezen we in Openbaring 6:2, verscheen een wit paard; de ruiter had een boog en hij ontving een zegekrans. Hij reed weg, vele overwinningen tegemoetDit is de eerste van vier ruiters die opeenvolgend, bij het openen van de boekrol in de wereld gestuurd worden. Zij geven, al dan niet chronologisch, de toestand weer waaraan de wereld wordt blootgesteld. Een samenleving heeft behoefte aan orde, beleid en bestuur. Daar hangt het welzijn van de mensen en hun onderlinge vrede van af. In werkelijkheid echter blijkt er geen goede orde, beleid en bestuur in deze wereld voor te komen, die welzijn voor allen en algemene stabiele vrede kan verzekeren. De wereld is niet één, maar verdeeld in stammen, taalgroepen, volken en naties. Er zijn vele leiders die evenmin één zijn, maar elkaar doorgaans bestrijden. Van iemand die leider wordt doordat hij sterker is, of door anderen te overwinnen, kan men verwachten dat hij ook op dezelfde manier zal besturen: door machtsvertoon en onderdrukking. Wie Jezus kent beseft dat geen heil te verwachten is van iemand met een winnaarsmentaliteit (Mat 20:25-28). Johannes ziet dat iedereen in de hemel Christus aanbidt met de woorden: “Want u bent geslacht en met uw bloed hebt u voor God mensen gekocht  uit alle landen en volken, van elke stam en taal. U hebt voor onze God uit hen een koninkrijk gevormd en hen tot priesters gemaakt. Zij zullen als koningen heersen op aarde” (0p 5:9-10 NBV). Dit is aanspraak maken op wereldvrede, niet door mensen te overwinnen en vervolgens te onderdrukken; maar door zijn leven ervoor te geven, en zodoende mensen  vrij te kopen om ze, net als bij de exodus op basis van hun keuze voor het verbond, te brengen naar de ideale orde (Gods wil), het ideale beleid (Gods plan) en het ideale bestuur (Gods leiding).

Stabiele vrede heeft echter geen kans zolang die geen wortels heeft in het hart van ieder betrokken individu. God laat de gevolgen van onrecht en onderdrukking steeds groter en erger worden, om het onrecht in het hart van iedere betrokkene bloot te leggen. Zijn volk kent zijn verbond, en behoort een toonbeeld te zijn van de verandering die gecreëerd wordt door verbondstrouw of toewijding aan Hem die ons vrij maakt. Wie geleerd heeft wat gerechtigheid is door zich te laten vrij kopen uit onderdrukking en slavernij en door te geloven in ontferming of omzien naar de zwakken, heeft een hart waarin vrede wortel kan schieten. (Spr 31:9; Jes 1:17; Ps 82; Jer 22:3,15,16; Dan 4:27; Micah 6:8; Sefanja 2:3; Zach 7:9,10; 8:16). Door onze levensweg aan God toe te vertrouwen (Ps 37:5, Deut 30:15-20) en te rekenen op Zijn redding, zijn voorzieningen en zijn zegen, zullen wij op aarde leven als koningen, niet als onderdanen van overheersers. Wij vereren dan geen aardse machthebbers meer, maar zijn stuk voor stuk priesters van God in de hemel.

De ruiter op het witte paard is een veroveraar die zich presenteert als "winnaar". Na een overwinning komt altijd een tijd van rust, die na de strijd ervaren wordt als vrede. Maar vrede of welzijn is niet mogelijk zonder gerechtigheid. Hij die overwint en vrede veinst in plaats van vrij te maken en recht te verschaffen aan zwakken en onderdrukten, doet ons denken aan Jezus' waarschuwing dat er in afwachting van zijn wederkomst veel misleiders zouden komen die zich als "de Christus" zouden voordoen (Mat 24:5). Johannes schrijft in 1John 2:18 "U hebt gehoord dat de antichrist zal komen. Nu al treden er veel antichristen op, en daardoor weten we dat dit het laatste uur is." Dit verschijnsel van valse heilbrengers, al dan niet met goddelijke allures, is blijven doorgaan tot in onze tijd. De vele antichristen zijn immers kenmerkend voor de laatste tijd.

Als slachtoffers van misleiding tenslotte weigeren om nog voordelen te halen uit onrecht en bedrog en zich radicaal distantiëren van de misleiding, omdat zij geloven dat alleen gerechtigheid permanente vrede en welzijn kan voortbrengen, dan zijn zij door hun ervaring klaargemaakt om ook te geloven in Gods gerechtigheid, in Hem die de mensen tegemoet komt om alles weer goed te maken. Gelovigen hebben hun keuze gemaakt en hebben ervaring met de Heer, zij zullen zich niet laten misleiden. Johannes zegt: "Als in u blijft wat u vanaf het begin hebt gehoord, zult u in de Zoon en in de Vader blijven" (1John 2:24) en in vers 28: "Blijf in hem, kinderen. Dan kunnen we vol vertrouwen zijn wanneer hij verschijnt en hoeven we ons niet te schamen bij zijn komst". In Hem blijven, is trouw blijven aan het verbond met Hem, en de concrete relatie met Hem koesteren. Dit is als priester leven in zijn tegenwoordigheid, of in de woorden van 1Joh 2:2O,27 leven onder de zalving van de Heilige Geest.

We zijn inderdaad allemaal geboren in een wereld die door ontrouw aan zijn Maker heel diep gevallen is, en die door het kwaad wordt overheerst (cfr. Rom 1:18-32). Jezus is echter niet gekomen om de wereld te veroordelen, maar om de wereld te redden (Joh 12:47). Hij aanziet de mens niet als zijn vijand maar een slachtoffer, dat zich door colaboratie helaas even schuldig heeft gemaakt. Jezus verwijst naar de echte vijand met termen als "de boze" (Mat 6:13) of de "overste der wereld" (Joh 12:31; 14:30; 16:11). Deze vijand onderwerpt de mensen als slaven aan zijn spel, dat wegens zijn leugenachtige en moordzuchtige aard (Joh 8:44) willekeurig verderf en vernieling zaait. Het kwaad overkomt ons dus niet als vergelding voor specifieke zonden, zoals Jezus al zei in Joh 9:3 en Luc 13:1- 9, maar opdat wij ons telkens naar de oplossing ervan (naar bevrijding) zouden uitstrekken. Dat is naar Gods koninkrijk en zijn gerechtigheid (Mat 6:33, Kol 1:12-13, Fil 3:9).

Toen het tweede zegel verbroken werd verscheen een voskleurig paard, aan de ruiter werd macht gegeven om de vrede van de aarde weg te nemen, en om te maken dat men elkaar zou afslachten. En hem werd een groot zwaard gegeven (Openb 6:3-6).

De aarde wordt niet alleen overgeleverd aan veroveraars, maar erger nog aan onderlinge onenigheid die leidt tot moordzucht. Mensen gaan "elkaar afslachten". Als vrede of welzijn niet geworteld zijn in het hart van de mensen, maar afhangen van wat de mens overkomt, is men geneigd om "weldoeners" te vereren, zonder te willen inzien dat hun soort weldaden meestal gecamoufleerde valkuilen zijn. Het besef van wat "goed" is zal dan niet overeenstemmen met gerechtigheid, maar met de mentaliteit van de weldoeners. Eerzucht en hebzucht worden zonder schroom gekopieerd; verovering wordt belangrijker dan respect; leugens, onderdrukking en zelfs mishandeling worden goedgepraat omwille van het succes dat ermee beoogd wordt. Dit produceert een samenleving waarin eigen belang primeert, en waar de algemene overtuiging heerst dat het eigen welzijn voortdurend in gevaar is. In de spanning van deze schijnvrede is maar een kleine aanleiding nodig voor extreem geweld. De mensen zullen menen goed te doen als zij niet alleen andere volken, maar ook elkaar onderling bestrijden, verdrukken en elimineren. Wie niet bestuurd wordt door een gezonde relatie met God wordt automatisch een speelbal van zijn omstandigheden, en gaat omwille van zelfbehoud tot het uiterste, met een hardnekkige blindheid voor de desastreuze resultaten. In zo'n samenleving worden de mensen getekend door wantrouwen, vervreemding en minachting van elkaar. De ene gaat de andere gemakkelijk uitsluiten, bedriegen, bestelen en zelfs naar het leven staan. Zo ontstaan genocides en worden mensen er toe gedreven om zich in te lijven bij strijdmachten.

Dreigende oorlogen, vechtlust en moordzucht kunnen ons ofwel meesleuren in de ondergang, ofwel ons doen opzien naar het geslachte Lam waarvan getuigd wordt dat het ons heeft vrijgekocht uit de ondergang. Het evangelie van Gods koninkrijk, dat over heel de aarde verkondigd wordt, gaat over de vestiging van een blijvend vrederijk, niet door veroveringen en geweld, maar door verandering van de harten. Het evangelie wijst naar het Lam op de troon, dat ons wil verlossen uit het oordeel waaraan de aarde is overgeleverd. Door ons te beroepen op het bloed van het lam, waarmee we zijn vrijgekocht uit deze situatie, kunnen we met een nieuw hart de gerechtigheid van zijn koninkrijk leren kennen en nastreven. Het Lam, Jezus Christus is opgestaan uit de dood en wil dit nieuwe, onvergankelijke leven met ons delen.

De ruiter met het grote zwaard, die onenigheid en doodslag over de wereld uitstrooit, plaats ons voor de keuze: je aan ongerechtigheid vasthouden en tenslotte ten onder gaan, of God vereren, op zijn gerechtigheid rekenen, en geloven in verlossing en vernieuwing, ten koste van dat wat de wereld te bieden heeft.

Aan zijn leerlingen zei Jezus: "De koningen van de volken heersen over hen, en wie macht over hen hebben, worden weldoeners genoemd. Bij u echter moet dat zo niet zijn, maar de belangrijkste onder u moet als de jongste worden en wie leiding geeft als iemand die dient." (Luc 22: 25-26)

Toen het derde zegel werd verbroken, hoorde ik het derde wezen zeggen: ‘Kom!’ Ik zag dit: een zwart paard met een ruiter, die een weegschaal in zijn hand hield. Te midden van de vier wezens hoorde ik iets als een stem zeggen: ‘Een dagloon voor een portie tarwe en hetzelfde bedrag voor drie porties gerst. Maar laat wijn en olijfolie ongemoeid.’ (Openb 6:5-6).

De aarde is overgeleverd aan machtigen die de volken en ook hun economie overheersen. Overheersers hebben nooit het welzijn van het volk voor ogen, maar ze behouden hun macht en breiden die uit op kosten van het volk. Armoede, honger en miserie horen bij overheersing en onderdrukking. Johannes zag een zwart paard, bij ons zouden betogers als protest de zwarte vlag hijsen. Een extreem harde tijd voor de armen, terwijl de luxueuze levensstijl van de rijken ongestoord kan verder gaan, wijn en olie waren immers een bron van inkomsten voor kooplieden (zie Op 18:13, toen Babylon werd vernietigd). Ook deze toestand benadrukt de noodzaak om te geloven in God die gerechtigheid op aarde wil brengen. Wie zich niet afkeert van God door Hem de schuld te geven van de wantoestand, en aan Jezus geen aanstoot neemt, is in staat om te midden van de ellende toch gerechtigheid voort te brengen. De goede en rechtvaardige God is kwaad op het onrecht dat zijn goede schepping teistert. Iedereen die deel heeft in het onrecht draagt verantwoordelijkheid voor de gevolgen ervan. Die gevolgen wegnemen zou de ongerechtigheid alleen maar doen toenemen. Anderzijds kan God de mensen niet uitschakelen wegens hun verantwoordelijk voor het onrecht, want Hij heeft de schepping van bij de aanvang onder hun beheer gesteld (Gen 1:26-28). Zonder mensen kan het doel nooit bereikt worden, om de schepping goed (in gerechtigheid) te beheren, d.w.z. in dienst te stellen van de onvergankelijkheid (Rom 8:21). De oplossing die de Schepper heeft voorzien, sedert de grondlegging der wereld, is om gerechtigheid te bieden "in Christus" (Ef 1:4), die nu bekend gemaakt wordt (1Petr 1:20). In Christus, het geslachte lam, is de losprijs betaald voor bevrijding uit de schuld, en wordt de mogelijkheid voorzien om gerechtigheid te ontwikkelen. Paulus legt dit uit in hoofdstuk 8 van de brief aan de Romeinen. Er staat daar onder meer dat God zijn eigen Zoon als mens in dit zondige bestaan heeft gestuurd; en zo met de zonde heeft afgerekend (vers 3). Dat is Jezus die als onschuldig en heel dierbaar offerlam, zijn leven heeft gegeven ter afbetaling van de schuld van de mensheid. Paulus schrijft verder: Wie zich door zijn eigen wil laat leiden, kan God niet behagen (8). En iemand die zich niet laat leiden door de Geest van Christus behoort Christus ook niet toe (9). Als Christus echter in u leeft ... schenkt de Geest u leven, en u bent door God als rechtvaardigen aangenomen (10) (NBV). De gerechtigheid waartoe mensen uit zichzelf niet in staat zijn, zal hen geschonken worden als zij Christus toebehoren, of zich beroepen op de prijs waarmee hij hen heeft vrij gekocht. Allen die zich als vrijgekochte er op toeleggen om voortaan door Christus geleid te worden, zullen hun leven zien vernieuwen, naar de rechtvaardige aard van Christus, die daartoe (geestelijk) in hun binnenste aanwezig is. 

Het was vroeger, en bij sommigen ook nu nog,  gebruikelijk om zich in zwarte tijden tot God te richten door te vasten. De profeet Jesaja wijst er echter op dat "niet eten" geen aarde aan de dijk zal brengen, er is bekering nodig! Dit is zich afkeren van alle onrecht en zich uitstrekken naar herstel van de gerechtigheid die God in dit geval belooft. Jesaja's sterke bewoording spreekt voor zichzelf:

Jesaja 58:6-11 HSV
6  Is dit niet het vasten dat Ik verkies:
    dat u de boeien van de goddeloosheid losmaakt,
    dat u de banden van het juk ontbindt,
    dat u de onderdrukten vrij laat heengaan
    en dat u elk juk breekt?
7  Is het niet dit, dat u uw brood deelt met wie hongerlijdt,
    en de ellendige ontheemden een thuis biedt,
    dat, als u een naakte ziet, u hem kleedt,
    en dat u zich voor eigen vlees en bloed niet verbergt?
8  Dan zal uw licht doorbreken als de dageraad,
    en uw herstel snel intreden.
    Uw gerechtigheid zal voor u uit gaan
    en de heerlijkheid van de HEERE zal uw achterhoede zijn.
9  Dan zult u roepen en de HEERE zal antwoorden,
    dan zult u om hulp roepen en Hij zal zeggen: Zie, hier ben Ik.
    Als u het juk uit uw midden wegdoet,
    het uitsteken van de vinger en het uitspreken van ongerechtigheid;
10  als u uw hart opent voor de hongerigen,
    en de verdrukte ziel verzadigt,
    dan zal uw licht in de duisternis opgaan,
    en uw donkerheid als de middag zijn.
11  En de HEERE zal u voortdurend leiden,
    Hij zal uw ziel in dorre streken verzadigen,

Toen het vierde zegel werd verbroken, hoorde ik het vierde wezen zeggen: ‘Kom!’ Ik zag een vaalgeel paard. De ruiter heette Dood, en Dodenrijk vergezelde hem. Zij kregen toestemming om op een vierde deel van de aarde dood en verderf te zaaien, door middel van het zwaard, hongersnood, dodelijke ziekten en wilde dieren (Openb 6:7-8).

In afwachting van Jezus’ wederkomst en het einde van de wereld leven wij nog steeds in een tijd die getekend is door misleiding, oorlogen, geruchten van oorlogen, hongersnoden en aardbevingen (Mat 24:3-7). Jezus vermeldt als kenmerk van de laatste tijd ook vervolging, verdrukking en ombrengen van zijn discipelen, “zij zullen door alle volken worden gehaat omwille van Jezus’ naam” staat in Mat 24:9. Dat is vervolging wegens alles waar die naam voor staat. De eerste zware christenvervolging gebeurde al In de eerste eeuw, onder de Romeinse keizer. Sedertdien werden wel altijd ergens in de wereld mensen vervolgd en gedood vanwege hun christelijk geloof. In de vorige generatie vooral in communistische dictaturen, momenteel voornamelijk onder de terreur van Islam-extremisten. Maar niet alleen christenen worden gedood. In de boekrol, die het Lam in zijn hand heeft, staat dat een kwart van de wereldbevolking omkomt door geweld, ontbering, ziekte en rampen. Dit cijfer zou vandaag wel eens kunnen kloppen! Voor sommigen is dit een grond voor de overtuiging dat er geen goede God bestaat, voor anderen een bevestiging van de noodzaak om zich in te zetten voor slachtoffers van deze geteisterde wereld, om alle onrecht radicaal en krachtig af te wijzen, en om zich uitsluitend ten dienste te stellen van de gerechtigheid, precies omdat er wél een goede God is, met een goed plan voor perfect herstel en op lange termijn duurzame gerechtigheid. Niettegenstaande we het ultieme resultaat van Gods werk niet in handen hebben, kunnen we als gelovigen niets anders doen dan ons bekeren en ten volle met Hem meewerken. We kunnen van God echter geen instant-oplossingen verwachten voor de concrete problemen die we proberen te verhelpen, want Hij heeft een hoger doel voor ogen, dat buiten ons actieveld valt: omvorming van de mensen door vernieuwing van hun hart.

Uit het verhaal van de zieke Lazarus (Joh 11 vanaf vers 1) leren we dat problemen ook tot Gods eer kunnen strekken, omdat ze ons hart bloot leggen! Reageren we cynisch en bitter op het onheil in deze wereld en op het verlies dat we lijden, of krijgt ons geloof in de goede en almachtige God de bovenhand? Wat verloren gaat behoort bij het vergankelijke, maar niets wat van God is zal ooit verloren gaan. Jezus kon blij zijn ondanks de dood van zijn vriend Lazarus, omdat deze gebeurtenis zou laten zien dat niets of niemand die van Jezus is ooit verloren kan gaan. Het heugelijke van Lazarus' overlijden was, dat het een aanleiding zou zijn om het hart van al Jezus' vrienden te winnen voor het geloof dat zelfs de dood niets of niemand uit zijn handen kan stelen (Joh 11:15, Rom 8:34-39). IK BEN het leven, zei Jezus, wie in Mij gelooft blijft gewoon leven, ook al is hij gestorven (Joh 11:25-27). Als de ruiter die "Dood" heet, over de aarde trekt, en het "Dodenrijk" de aarde overmeestert, is dit een rechtvaardig oordeel over hen die zich vast houden aan onrecht, maar het heeft geen vat op hen die zich aan Jezus vast houden (1Tess 5:9-10).  Die laatsten onderschrijven immers het verbond dat besloten werd onder het bloed van het geslachte Lam, zij zijn daardoor uit het oordeel vrijgekocht en  behoren toe aan Jezus. Ook al worden ze op aarde gedood, ze leven nog bij God! 

Slachtoffers van rampen, geweld, ontbering en ziekte hebben geen grotere schuld dan zij die van dit onheil gespaard blijven. Jezus waarschuwt dat "als wij niet tot inkeer komen of ons bekeren, wij allemaal net zo zullen sterven als zij" (Lucas 13:1-5). Hij geeft daarbij als uitleg dat, als wij in deze tijd gespaard blijven, dit een kans is om alsnog vruchten van gerechtigheid voort te brengen (Lucas 13:6-9). We weten dat een doornstruik geen druiven kan voortbrengen (Luc 6:44), evenmin kan een hart dat vast zit aan het onrecht gerechtigheid voortbrengen. Door beroep te doen op Jezus' bloed, waarmee Hij de mensheid heeft gekocht, zullen we in staat zijn (= genade ontvangen) om Hem te volgen naar de vrijheid, en te denken, te voelen, te beslissen en te doen wat goed is. Dít vernieuwt ons hart en levert vruchten van gerechtigheid op. Jezus is gekomen om het verlorene te redden! (Luc 19:10, Marc 2:17)

Ieder overlijden los van Christus, is een verbanning naar het dodenrijk. Los van Christus betekent onverzoend zijn met God, aan wiens verwachtingen geen mens voldoet. God verlangt er naar om zijn eigen onaantastbare leven met ieder mens te delen. Dat heeft Hij altijd gewild, zo heeft Hij het bedoeld, daarom heeft Hij ons geschapen, en daarom biedt Hij ons verzoening aan. We kunnen niet verwachten dat de Schepper een leven eindeloos in stand houdt als dat niet aan zijn doel beantwoordt. Verzoening is Gods initiatief om de mens vrij te kopen of te verlossen uit zijn vergankelijk, absurd bestaan. Wegens de algemene schuld is geen mens is in een positie om een ander initiatief te nemen voor verzoening met de Schepper. Er is één prijs betaald voor de verlossing, een andere weg naar God is er niet! 

Een vrijgekocht mens is Gods eigendom. Klaar om, zoals bij de exodus, vrij weg te stappen uit de klauwen van het kwaad, om zijn nieuwe Meester te vertrouwen en om Hem daarom te dienen. Wie zijn Verlosser als Heer (Meester) volgt leert met God te leven en voor God te leven en als God te leven. Een beter, hoogstaander, edeler leven is niet denkbaar. Wie dit doel mist zal zich daarvoor moeten verantwoorden. Eens moeten mensen sterven en daarna volgt het oordeel (Hebr 9:27 NBV). Wie het doel gemist heeft zal als onnuttig afgewezen worden (Mat 25:30) ongeschikt om bij de Heer te verblijven, veroordeeld tot de "buitenste duisternis".

Naar het dodenrijk verbannen worden omdat we Gods liefde (ons vrijkopen uit het zinloos bestaan) niet hebben beantwoord met wederliefde (Christus volgen naar Gods doel) is vanuit het oogpunt van de Levengever niet onrechtvaardig. Het botst evenwel met onze ingebouwde levensdrang, en we vinden het verlies van ons leven heel erg. Veel erger dan de dood echter is voor God te moeten verschijnen om verantwoording af te leggen over wat we gedaan hebben met het leven dat we van Hem gekregen hebben. Wie zonder verzoening met God, naar eigen goeddunken geleefd heeft, zal voor Gods rechterstoel met een ontzaglijk sterke tegenstander geconfronteerd worden, en een onbetaalbare eindafrekening van de gerechtigheid aangeboden krijgen (Lucas 12:58-59). Het einde van zo iemand is eeuwige bestraffing (Mat 25: 46) of terechtkomen in de Gehenna of de hel (Luc 12:5).

Toen het Lam het vijfde zegel opende, zag ik onder het altaar de zielen van hen, die geslacht waren om het woord van God en om het getuigenis, dat zij hadden. En zij riepen met luider stem en zeiden: Hoelang nog?

Bij het verbreken van de eerste vier zegels werden vier ruiters op de aarde losgelaten. De vier levende wezens die de ruiters lieten komen symboliseren de complete geschapen wereld, die bedoeld is om drager te zijn van Gods heerlijkheid. In een van God vervreemde wereld komt manifestatie van Gods heerlijkheid neer op het veroordelen en bestrijden van alles wat zondig is. Naarmate Gods heerlijkheid hier tot uiting komt, zal het aanwezige kwaad dus steeds heftiger reageren. Het onrecht wil immers geen verliezen lijden, en wordt alsmaar brutaler. De keuze voor gerechtigheid wordt hierdoor scherper gesteld, maar blijkt geen kans te hebben tegen onredelijk geweld. Dit resulteert voor de rechtvaardigen in martelaarschap.

Een wereld waarin onrecht woedt vernietigt tenslotte zichzelf. De verwoestende overheersingen, oorlogen, ontberingen en dood worden door de wereld zelf veroorzaakt, maar vanuit het oogpunt van de soevereine God is deze zelfvernietiging het oordeel waaraan de door onrecht bezoedelde schepping momenteel is overgeleverd. Het is om trouw te zijn aan het verbond dat God alle ongerechtigheid bestraft en de gerechtigheid zegent (Deut 28:1-68). 

Johannes zag inderdaad dat dit oordeel door de vier levende wezens van bij Gods troon in de hemel werd losgelaten over de Hem ontrouwe wereld. Maar het is een oordeel dat gepaard gaat met de redding van Gods verbondsvolk dat in deze beproeving Gods gerechtigheid echt leert kennen. Dit wordt bevestigd wanneer het Lam het vijfde zegel verbreekt. Op dat moment ziet Johannes dat zij die over God hadden gesproken en vanwege hun getuigenis werden gedood, zich in de hemel bevinden. Maar ze bekleden nog niet hun definitieve positie, de troon. Deze plaats zal hen gegeven worden om te heersen over een rijk waar bestendig vrede is, maar dat zal pas mogelijk zijn als het kwaad compleet is uitgeroeid. De ellende die de mensheid zichzelf aandoet is dus niet de eindfase van Gods rechtvaardig oordeel. Het is een tijd van beproeving en bekeringskansen, tot God beslist dat er genoeg mensen bewezen hebben dat zij de gerechtigheid lief hebben. Dan zal Hij een beslissend einde maken aan alles en iedereen die onverbeterlijk door de zonde verdorven zijn.

Johannes zag dat de martelaars nieuwe, witte kleren kregen. Ze passen helemaal in de reine hemel en mogen rustig de gebeurtenissen op de verontreinigde aarde afwachten. Na overgeleverd te zijn aan de gevolgen van het intern kwaad, wacht de aarde het finale oordeel, waarbij Gods toorn van boven af op aarde zal worden uitgestort. Johannes mag daar, samen met de martelaars in de hemel al even op vooruitblikken als het zesde zegel wordt geopend. Als antwoord op de vraag "hoe lang nog?" krijgen Johannes en de zielen onder het altaar te zien waarop ze precies aan het wachten zijn. Wij, die deze openbaring hier op aarde lezen, kunnen beseffen hoe gelukkig we zijn met het uitstel van de dingen die een definitief einde zullen maken aan alle onrecht. We krijgen de tijd om het aanbod van verzoening met God aan te nemen (Lucas 12:58-59; 13:3,5,6-9). 

De verbreking van het zesde zegel laat een echt apocalyptisch tafereel zien: Het einde van de wereld, als een kosmische catastrofe. Onvoorstelbaar, alleen maar te omschrijven met veel symboliek. 

God toont aan de martelaren, en aan Johannes en allen die zijn boek lezen, dat Hij wel degelijk de controle heeft over alles wat gebeurt. Zie maar wat Hij kan doen om de heersende ongerechtigheid definitief te straffen. Zoals tijdens de exodus de Egyptenaren getroffen werden door verschillende plagen, vooraleer ze Gods volk lieten gaan, zal God ook de wereld treffen met gigantische aardbevingen, en stormen die a.h.w. de sterren op aarde doet neerkletteren, en waarbij het uitspansel als een boekenrol wordt opgerold. God toont in dit visioen dat Hij bij machte is om dit en nog veel meer te doen om ontzag en vrees voor Hem af te dwingen en gerechtigheid op te leggen.

Hij heeft het laatste woord! Het is en blijft zinvol om te volharden in het doen van Gods wil. En om hierdoor gemotiveerd iedere morgen op te staan en verantwoordelijkheden op te nemen, en alles wat op ons af komt aan te pakken op een manier die de goedheid en de schoonheid van God weerspiegelt.

Het boek openbaring benadrukt de moeilijkheden en de christenvervolging die de tijd na Jezus' hemelvaart kenmerken. Nochtans mogen wij niet uit het oog verliezen dat God bij ons aanwezig is en liefdevol bezig, met rijke genade voor wie zich tot Hem keert. Hij zorgt voor de aarde, voorziet in de behoeften, en woont geestelijk in de zijnen. Wie er oog voor heeft ziet dat de aarde vol is van zijn heerlijkheid (Jes 6:3). Maar Hij is terzelfdertijd ook ver boven onze leefwereld verheven. En er komt een dag dat Hij vanuit Zijn leefwereld in volle heerlijkheid op aarde zal verschijnen, om een vonnis te vellen over alles wat fout is. Johannes schijft zijn boek namens Hem die is en die was en die komt (Op 1:4). Hij schrijft: "Zie, Hij komt met de wolken en elk oog zal Hem zien" (Op 1:7) Dat had Jezus ook al gezegd op de olijfberg: "Gelijk de bliksem komt van het oosten en licht tot het westen, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn" (Mat 24:27). Dat gaat over Jezus, die zal komen als koning, maar ook als rechter. Dit zal gebeuren op de geduchte 'Dag des Heren', de ‘Dag des Oordeels’, of de ‘Jongste Dag’ omdat het de laatste dag is van de huidige tijd. Daarna gaat het leven door in de nieuwe hemel en op de nieuwe aarde. 

Door dit vooruitzicht weten we dat het zeer zinvol is om heel ons leven standvastig te zijn, onwankelbaar, te allen tijde overvloedig in het werk des Heren, want verbonden met Hem is onze arbeid niet tevergeefs (1Kor 15:58).

> Inhoud

Alles werkt mee ten goede

"Alles werkt mee ten goede" is een citaat uit de brief aan de Romeinen, in de context waar Paulus schrijft over het lijden van de tegenwoordige tijd, dat niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden (Rom 8:1). Er is lijden omdat tot nu toe de ganse schepping in al haar delen zucht en in barensnood is van de vernieuwe schepping (8:22-23). We wachten en hopen met volharding op hetgeen wij niet zien (8:25); En God laat alle dingen medewerken ten goede voor hen die Hem liefhebben (8:28).

Openbaring hoofdstuk 7

Hierna zag ik vier engelen bij de vier hoeken van de aarde staan. Zij hielden de vier winden van de aarde in bedwang, om te voorkomen dat er een wind over land of op zee of door de bomen zou waaien. Ik zag in het oosten een andere engel opstijgen, die het zegel van de levende God had. De vier engelendie de opdracht hadden gekregen om schade toe te brengen aan het land en de zee riep hij met luide stem toe: ‘Laat het land en de zee en ook de bomen nog ongemoeid! Eerst moeten wij het zegel van onze God op het voorhoofd van zijn dienaren aanbrengen.’

Johannes zag zojuist nog een beeld van de oordeelsdag, waarop de groten der aarde en alle vrijen en slaven zich verschuilden voor de aanblik van Hem die op de troon gezeten is (Op 6:15). Wat hij nu ziet is niet wat daarna zal gebeuren, maar een terugkeer naar het thema van wat hij tenslotte als Openbaring te boek gesteld heeft. "Openbaring van Jezus Christus, welke God Hem gegeven heeft om zijn dienstknechten te tonen hetgeen weldra moet geschieden" (Op 1:1). Nu volgt opnieuw een beeld van wat te gebeuren staat na de tijd van Jezus en zijn twaalf apostelen, een beeld met andere details. "Vier" is het getal dat, net als bij de vier windstreken, de ganse aarde symboliseert. Vier Engelen staan klaar om de aarde te onderwerpen aan het onontkoombare en verdiende oordeel van de Schepper. Maar eerst moeten de mensen die in  dienst staan van de Heer "verzegeld" worden. Dit zegel is een eigendomskenteken. Het heeft dezelfde betekenis als het bloed van het geofferd lam aan de deurposten tijdens de exodus. Aan God toebehoren betekent deel hebben aan de beloften waarmee God zich aan zijn volk verbonden heeft. De belofte die in de kijker komt is dat Gods volk niet ten onder zal gaan tijdens het rechtvaardig oordeel, maar behouden zal worden.

Niet iedere nazaat van Abraham, Isaak en Jakob, krijgt als vanzelfsprekend het merkteken, alleen de "dienstknechten van God", zij worden individueel, één voor één bij de verzegelden geteld. Slechts een overblijfsel of een rest wordt van Gods toorn gered (Jes 10:22-23) en anderzijds zijn sommigen uit een andere geslachtslijn aan het volk toegevoegd (Rachab, Ruth, 1Kon 8:41-43). Enkele nieuw testamentische passages wijzen er ook op dat sommigen uit de verkozen geslachtslijn niet onder Gods volk gerekend worden (Rom 9:6, 11:5,17,20) en dat velen die niet uit die geslachtslijn zijn, toch bij Gods volk geteld zijn (Ef 2:12-22, Rom 9:24, 11:17-22, Gal 3:29). Het verschil wordt gemaakt door geloof en toewijding of door "voor Gods aangezicht" of in zijn tegenwoordig te wandelen. Vanwege zijn trouw aan het verbond zal God deze mensen sparen terwijl Hij, ook uit trouw aan het verbond de eigenzinnigen of ongehoorzamen veroordeelt.

Het zijn de getrouwen, of de dienstknechten van God (Op 7:3), die bij de uitvoering van het oordeel verzegeld of als "te behouden" gemerkt worden. Honderdvierenveertigduizend of 12x12x1000 staat voor het complete volk van God, dat symbolisch voorgesteld is door alle (12) stammen, en allen (12) uit elke van deze stammen, die samen een onmetelijk aantal (1000) geworden zijn.

Als wij vanuit onze positie op aarde de catastrofen bekijken die deel uitmaken van het oordeel, zien we dat Gods getrouwen evengoed getroffen worden als de goddelozen. Ons christelijk leven is grotendeels volhardend hopen op wat we niet zien (Rom 8:24-25). Hierin bemoedigd worden is de voornaamste reden waarom we het boek Openbaring lezen (Op 14:12). We zullen de vervulling van Gods beloften pas op het ultieme einde kunnen zien. Vervolgingen, rampen, oorlogen en miserie overkomen ons, zonder dat wij dat kunnen begrijpen of beheersen. We kunnen alleen in de gegeven omstandigheden onze keuzen maken en ons leven uitbouwen, op een manier die zo goed mogelijk getuigt van God zoals Hij werkelijk is. Ondertussen komen we meer en meer tot het besef dat wij Gods gedachten niet kunnen kennen en zijn soevereine daden niet kunnen begrijpen. Maar hier in Openbaring krijgen we een beeld van het ultieme einde te zien: wij, die samen met alle gelovigen van alle tijden God aanbidden in een sfeer van pure vrede en geluk.

Op 7:16-17
Nooit meer zullen ze honger lijden, nooit meer dorst hebben, de zon zal niet op hen branden, geen hitte zal hen kwellen, want het Lam op de troon zal hun herder zijn en hen leiden naar de waterbronnen van het leven, en God zal elke traan uit hun ogen wissen.
-~-~-~-

De "grote schare, die niemand tellen kon, uit alle volk en stammen en natiën en talen" die voor de troon en voor het Lam stonden (Op 7:9), zijn de getrouwen "die komen uit de grote verdrukking; en die hun gewaden wit gewassen hebben in het bloed van het Lam." (7:15). Als wij, ongebonden aan gelijk welke uitgedachte theorie, oog hebben voor het verschijnsel van godsdienstvervolging, dat pas sedert het ontstaan van het christendom voor komt. En als wij de vernietiging van de joodse tempel en christenvervolging door keizer Nero in de eerste eeuw bezien, die de extreem erge aanzet waren voor eeuwenlange oorlogen en terreur, die niet zijn opgehouden doch op wereldschaal steeds erger werden; dan kunnen we gerust aannemen dat de grote verdrukking heel de tijd is tussen de eerste en tweede komst van Christus. De verdrukking wordt al ervaren in de vorm van pesterijen en discriminatie van zodra wij kiezen om niet mee te doen met de gewone gang van zaken, omdat die die zwaar besmet is met zelfzucht, geldzucht, overheersingsdrang, meedogenloosheid, respectloosheid en allerlei kwaad en onrecht dat roept om Gods oordeel. Christenen behoren bereid te zijn om te lijden, zodat ze tegen de stroom in kunnen kiezen voor Gods tegenwoordigheid, en op basis van Christus’ vergoten bloed vergeving kunnen ontvangen voor wat in Gods ogen verkeerd is.

Jezus bracht Gods koninkrijk op aarde (Mat 3:2; 4:17; Luc 17:21) maar leerde zijn volgelingen ook bidden: "Uw koninkrijk kome" (Mat 6:10). Gods koninkrijk is reeds onder ons, maar het is er nog niet zoals bedoeld. Als christenen kunnen wij niet anders dan bidden voor wat nog niet is, maar dat kan alleen komen ten koste van wat de wereldse koninkrijken in stand houdt. Als wij in navolging van Jezus bidden "Uw wil geschiede, op aarde als in de hemel(Mat 6:10), dan bidden wij voor een grotere verandering dan wij durven beseffen. We binden de strijd aan met wat gangbaar is, en waarvan we naar gewoonte mee genieten. Zoals bij iedere gezondheidskuur kiezen we voor een verandering waar we ons van nature tegen verzetten, en die ingaat tegen de trend onder de meeste vrienden in de samenleving (Ef 4:20). De komst van Gods overwicht in deze wereld gaat inderdaad gepaard met barensweeën (Rom 8:22; Joh 16:21). De tijd tussen de eerste en tweede komst van Christus is voor zijn discipelen een weg van pijn en smart, grote verdrukking in afwachting van de grote doorbraak van de schitterende schoonheid van Gods heerlijkheid.

> Inhoud

"Uw koninkrijk kome"

Openbaring hoofdstuk 8

Toen het lam het zevende zegel verbrak, viel er een stilte in de hemel, gedurende ongeveer een half uur. Ik zag zeven engelen voor Gods troon staan. Ze kregen alle zeven een bazuin. Toen kwam er een andere engel, die met een gouden wierookschaal bij het altaar ging staan ... De rook van de wierook steeg met de gebeden van de heiligen op naar God. Toen nam de engel de wierookschaal, vulde hem met vuur van het altaar en wierp dat op de aarde ...

Johannes krijgt een beeld te zien van een indrukwekkende plechtigheid, uitgevoerd door engelen. In een half uur stilte worden bazuinen en wierook aangebracht. Het blijkt dat zowel de hemel als de aarde betrokken zijn in wat zich nu gaat afspelen. De plechtigheid, die neer komt op aanbidding van God op de troon, is weer een representatie van wat "weldra moet geschieden". 

De wierook of het reukwerk dat voor Gods aangezicht gebrand wordt, is een drager van de gebeden van allen die God toebehoren. Het vuur, dat aanleiding geeft tot de rook of de aanbidding, komt ook op aarde terecht. Wat op aarde gebeurt brengt evengoed aanbidding tot stand, die als rook doordringt tot de intimiteit van Gods troon. Het hemels vuur heeft een imposant effect op aarde, maar veroorzaakt geen ongecontroleerde brand. Het is altaarvuur! Op het altaar wordt afstand gedaan of verlies geleden om zichzelf aan de ontzagwekkende God te geven. Omdat we God willen toebehoren laten we ons veel ontnemen. Onszelf aan Hem geven is als een offer opgebrand worden. "Zo moet het voor u vaststaan, dat gij dood zijt voor de zonde" schrijft Paulus (Rom 6:11). We worden losgemaakt van alles wat wegens goddeloosheid of zondigheid tot vergankelijkheid gedoemd is en zoeken rijkdom in het onzichtbare. Het gaat echter niet om het verlies op zich, of om vrijheid door niet meer aan dingen gebonden te zijn. Het gaat om mijn aanbidding die als aangename reuk door de rook bij God wordt gebracht. Mijn aanbidding is de toewijding waarmee ik mijzelf als een levend, heilig en God welgevallig offer in zijn dienst stel (Rom 12:2). Ik ben weliswaar dood voor de zonde, maar in Christus Jezus leef ik voor God (Rom 6:11). 

We kennen de zeven bazuinen reeds als hemelse oorlogsinstrumenten, van bij de inname van Jericho (Jozua 6). Ze waren toen de aankondiging van de ineenstorting van het bolster waarbinnen zonde woedde en goddeloosheid heerste, en ze waren tevens de aankondiging van de ongehinderde toegang van de tegenwoordigheid van God (de ark van het verbond Joz 6: 6, 17). De bazuinen klinken angstaanjaagend voor hen wiens praktijken het daglicht niet kunnen zien, maar geruststellend voor hen die de Heer toebehoren. Zij kondigden destijds aan dat Jericho door en voor de Heer werd ingenomen. Iets voor de Heer innemen of aan de Heer wijden heette toen "in de ban slaan" (Joz 6:17-19, 24). Dit betekende dat het voortaan voor niets dan voor de Heer kon dienen. Voor al het vergankelijke dat door zonde was aangetast kwam dit neer op vernietiging (verbranden). Alles dat intrinsieke (onvernietigbare) waarde had, en aan goddeloosheid was toegewijd, werd omwille van de ban weggenomen uit het dagelijks gebruik en bij Gods rijkdom gevoegd. 

De bazuinen in Johannes' visioen kondigen aan dat de aarde door en voor God wordt ingenomen. Dit betekent massale vernieling van het goddeloze of wat door zonde is aangetast en appart zetten van wat aan de Heer wordt toegewijd. Als wij aanbiddend naar de Heer opzien, en vragen "Uw koninkrijk kome", dan vragen wij in feite naar het einde van de wereld. Zoals Rachab destijds gespaard bleef (Joz 6:17), zo zullen ook allen die aan de Heer toebehoren gespaard blijven bij de doorbraak van Gods koninkrijk, maar dat belet niet de uitroeiing van alle vrucht van goddeloosheid of zonde (1Kor 3:13-15).

Wat dit voor ons betekent wordt ook in de brief aan de Hebreeën uitgelegd: 
Nu geldt zijn belofte: Nog eenmaal zal Ik de aarde laten beven, en niet alleen de aarde, maar ook de hemel. De uitdrukking ‘nog eenmaal’ wijst op een verandering van de geschapen dingen: die worden aan het wankelen gebracht; wat niet wankelt, zal blijven. Aan ons is een koninkrijk gegeven dat niet wankelt. Laten wij daarom God danken en Hem aanbidden zoals Hij het verlangt: met eerbied en ontzag. Want onze God is een verterend vuur. Hebr 12:26-29 /Willibrordvertaling
Daaropvolgend, in hfst 13, worden een aantal praktische richtlijnen voor discipelschap (= het christelijke leven) opgesomd. 

Bij het verbreken van het zevende en laatste zegel van de boekrol worden de aanstaande gebeurtenissen die Johannes ziet, telkens voorafgegaan door een signaal van een van de zeven bazuinen. Na de eerste bazuin wordt hagel en vuur, gemengd met bloed op de aarde geworpen. Een beeld dat we kennen van bij de plagen die ten tijde van Mozes over Egypte kwamen (Ex 9:23-25) en de profetie over de geduchte dag des Heren in Joel 2:31 (Hand 2:19-20). De gebeden van de gelovigen, die met reukwerk bij God gebracht worden, komen op een verschrikkelijke manier, vermengd met bloed, weer op aarde terug. We mogen de efficiëntie van gebeden niet onderschatten. Als zijn kinderen het vragen laat de Heer zijn wil op aarde geschieden, Hij is bij machte om soeverein het onrecht te keren, helaas ten koste van wie zich beijvert voor het tegengestelde. Na de tweede bazuin wordt een vlammende berg in zee gegooid. Het leven in de zee, visvangst en scheepvaart worden getroffen en de macht van groeiende economie wordt gebroken. Bij de derde bazuin valt een ster brandend in het drinkwater, ze heet Alsem, genoemd naar een giftig kruid dat de dorstigen dodelijk ziek maakt. De vierde bazuin brengt verduistering en maakt de duur van het daglicht korter. En een dreigende roofvogel cirkelt in de hoogte, loerend op prooien wanneer op de laatste drie bazuinen zal geblazen worden.

Niet heel de schepping wordt onder het oordeel verwoest, wel een aanzienlijk deel, een derde deel van wat Johannes zag! De oordelen hebben echter geen verdelgend effect op hen die naar de Heer luisteren en zijn gerechtigheid zoeken, die hun dorst lessen met het levende water dat ze bij Jezus halen, en die met Hem wandelen in het licht. Oordelen die we als gelovigen meemaken zijn niet bedoeld om ons tot wanhoop te leiden, maar om ons dichter naar Christus te trekken en ons meer af te scheiden van de zonde of het leven los van God. Door op Hem te vertrouwen en zijn orders op te volgen kunnen we op een veilige manier doorheen de onverwachte calamiteiten en de duisternis van deze wereld geleid worden, en een getuige zijn van de redding en de bescherming die in Christus te vinden is. Door trouw de verantwoordelijkheden op te nemen, die de Heer ons heeft toevertrouwd, kunnen wij het goede in deze wereld helpen brengen. Ook als we de miserie en verschrikkingen niet kunnen begrijpen, verklaren noch voorkomen. Alhoewel alles er op wijst dat de wereld verloren gaat onder Gods toorn, kunnen wij toch ons geloof delen in de Verlosser en Vernieuwer die bezig is om een nieuwe hemel en nieuwe aarde tot stand te brengen. 

 > Inhoud

Het kwaad overweldigt de wereld

Openbaring 9

Toen blies de vijfde engel op zijn bazuin. Ik zag een ster die uit de hemel op de aarde was gevallen. Hij kreeg de sleutel van de put naar de onderaardse diepte.

Deze gevallen ster blijkt een actieve persoon te zijn. Sterren staan vaak voor engelen (Op 1:20), in dit geval een afvallige engel, die zich niet meer bij God in de hemel bevindt, maar op aarde 'zijn duivels mag ontbinden'. Hij opent de put of de schacht die naar de "onderaardse diepte" leidt. Deze onderaardse diepte, in de Griekse grondtekst "abyss", is als de "woeste leegte" of de chaos, waarover we in het tweede vers van de bijbel lezen. Dit is aan het begin van de schepping, vóór het licht van de duisternis en het land van het water gescheiden werden (Gen 1:2-10. In vers 2 gebruikt de Septuagint het woordje 'abyss'). In de onbereikbare en onleefbare diepten van de oceanen en onder de aardbodem bevindt zich nog diezelfde woeste leegte. Aan de mens is het beheer over de schepping toevertrouwd (Gen 1:26), maar niet over abyss. Paulus verwijst naar de abyss als de verblijfplaats van de doden (Rom 10:7). 2Petr 2:4 zegt: "God heeft zelfs engelen die gezondigd hadden niet gespaard maar hen in de Tartarus (synoniem van abyss) geworpen. Daar, in de diepste duisternis, blijven ze opgesloten om hun vonnis af te wachten".

Het woord 'duivel', van het Griekse 'diabolos' is afgeleid van het werkwoord diabállein, dat is omgooien, door elkaar gooien, verwarren of er een puinhoop van maken. Deze benaming van Gods vijand verwijst dus ook naar de chaos of de verwarring waarin men terugvalt door de Schepper te negeren en dus te beconcurreren. Dat is de essentie van alle kwaad.

Een andere benaming van Gods tegenstander is 'satan', naar het Hebreeuwse woord dat 'aanklager' betekent, hij die verdachten in staat van beschuldiging stelt. Anderen verantwoordelijk stellen voor fouten en mistoestanden, is jezelf boven hen verheffen. Het is positie kiezen door anderen te beschuldigen inplaats van, gedreven door liefde en solidariteit, anderen voor te gaan naar verzoening met de Schepper. Dit laatste is positie kiezen door te vergeven omdat je zelf ook van vergeving geniet. Beschuldigen vergroot de kloof die iemand scheidt van het goede, en verdoemt die persoon tot het lot van het kwaad, tot de chaos en de duisternis, uitgesloten van opbouwende liefde, aanvaarding en verzoening. Als concurrent van de Schepper maakt 'de aanklager' zijn alternatieve samenleving door af te breken. Hij heerst door verdeeldheid te zaaien en een wereld achter te laten die plaats biedt aan legitieme afwijzing, intimidatie, leugen, pijniging, moord en vernieling. De satan of de duivel is van aard een leugenaar en moordenaar (Joh 8:44) die heerst door mensen te verleiden tot schuldige daden en hen vervolgens door beschuldiging te verwijderen van het voor hen bedoelde leven. Jezus noemt hem de vorst (overste) van deze wereld (Joh. 12:31; 14:30; 16:11). Paulus schrijft aan de gelovigen in Efeze over hun vroegere toestand:

"U was dood door de misstappen en zonden waarmee u de weg ging van de god van deze wereld, de heerser over de machten in de lucht, de geest die nu werkzaam is in hen die God ongehoorzaam zijn. Net als zij lieten ook wij allen ons eens beheersen door onze wereldse begeerten, wij volgden alle zelfzuchtige verlangens en gedachten die in ons opkwamen en stonden van nature bloot aan Gods toorn, net als ieder ander" (Ef 2:1-3 NBV).

Een gelovige leeft uit genade, vergeving en kracht om te leven in gemeenschap met God. De oorspronkelijke aard van de mens echter, zijn natuurlijke gedachten en daden, worden bepaald door de onzichtbare beheersers van de gang van zaken in de wereld. De Efezenbrief noemt dit de machten in de lucht, bestuurd door de god of de overste van deze wereld, de duivel. Op het einde van deze brief moedigt Paulus de gelovigen aan om zich te wapenen tegen de listen en de verleidingen van de duivel, want, zegt hij, 'wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van de duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten', dit zijn de geestelijke, bovenaardse machten van het kwaad, die deze wereld domineren (Ef 6:11,12). Op het einde van zijn eerste brief schrijft Johannes: 'We weten dat wij uit God voortkomen, terwijl de hele wereld in de macht van de boze ligt' (1Joh 5:19). In Galaten 1:4 staat dat "onze Heer Jezus Christus zichzelf gegeven heeft voor onze zonden om ons te bevrijden uit deze door het kwaad beheerste wereld". Paulus schrijft verder over de mogelijkheid om te delen in de erfenis van allen die God toebehoren: 'Hij heeft ons onttrokken aan de macht van de duisternis en ons overgebracht naar het koninkrijk van zijn geliefde Zoon' (Kol 1:12,13).

Toen Jezus zijn discipelen uitzond om de komst van Gods rijk aan te kondigen identificeerde Hij het kwaad dat ze daarbij moesten overwinnen als 'de satan die Hij als een bliksem uit de hemel zag vallen' (Luc 10:18). Johannes zag hetzelfde toen de vijfde engel op de bazuin blies. Ook uit Luc 8:31 blijkt dat boze geesten, die normaal in Tartarus of de abyss thuis horen, op aarde actief zijn en het onaangenaam vinden om naar de abyss (terug)gestuurd te worden. De satan of de duivel heeft de toestemming (de sleutel) gekregen om de aarde te laten teisteren door deze kwaadaardige geesten. Dat is de betekenis van de vijfde bazuin (Op 9:1). De gevallen ster (satan) mag de boze geesten, voorgesteld door een kolonie sprinkhanen, op deze wereld loslaten. Dat ze tezamen als een rook de zon en de hemel verduisteren (Op 9:2-3) doet ons denken aan de sprinkhanenplaag in Egypte ten tijde van Mozes. De sprinkhanen bedekten toen het land in zulke dichte zwermen dat er geen stukje grond meer te zien was. Ze vraten alle planten en vruchten op. Het paleis van Farao en de huizen van alle andere Egyptenaren kwamen er vol mee te zitten (Ex 10:5-15 ). Als voorbeeld van zo'n plaag kun je hieronder amateuropnames zien van een enorme zwerm sprinkhanen die eind mei 2016 een gebied van 700 vierkante kilometer in het zuiden van Rusland teisterde.

Kwaadaardige geesten zwermen als een heuse sprinkhanenplaag over de aarde (Op 9:3). 'Hun aanvoerder is de engel van de onderaardse diepte; zijn naam luidt Abaddon in het Hebreeuws, in het Grieks Apollyon' (Op 9:11). Die naam betekent "verwoesting" of "vernietiging". Zij brengen een ooreel over de wereld, zoals de sprinkhanen destijds over Egypte. Op deze manier wordt de wereld geconfronteerd met de ware dimensies van de kwaad. Het is een realiteit waar iedereen aan deelneemt en die we allen mee-veroorzaken. Het kwaad waaraan we zijn overgeleverd, wordt echter niet altijd als zodanig herkend. Het speelt in het dagelijkse leven vaak de rol van bondgenoot. Het oordeel komt er op neer dat God toelaat dat dit kwaad zijn ware gezicht laat zien, en Hij geeft de schepping gedeeltelijk over aan de ravage die het wil veroorzaken. De activiteit van het kwaad wordt evenwel vanuit de hemel binnen de perken gehouden. De sprinkhanen (kwaadaardige geesten) gingen op aarde te keer als niet-dodelijke-schorpioenen, "ze moesten de planten, struiken en bomen ongemoeid laten. Alleen de mensen die niet het zegel van God op hun voorhoofd hadden, mochten ze kwaad doen. Doden mochten ze hen niet, alleen pijnigen" (Op 9:4,5). De vele kenmerken van de sprinkhanen, die in Openbaring 9 worden vermeld, zijn een symbolische omschrijving van het kwaad dat tot vandaag toe de wereld teistert: Ziekte, pijn, wanhoop, oorlog, verleiding, misleiding en overweldiging door mensen te beschadigen. Maar zij die door het verbond bij God horen (de verzegelden in vers 4) blijven daarvan gespaard. Dit betekent echter niet dat Gods getrouwen niet in de klappen zouden delen, integendeel! Vaak zijn zij het mikpunt van aanvallen uit de duisternis, maar dit leidt niet tot hun ondergang. Paulus schrijft: Van alle kanten worden wij belaagd, maar niet in het nauw gedreven; wij zijn om raad verlegen, doch niet radeloos; vervolgd, doch niet verlaten; ter aarde geworpen, doch niet verloren (2Kor 4:8-9). Een gelovige kan zijn leed bovendien sterk relativeren: "Ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden" (Rom 8:18). Vertrouwen op God geeft moed "Als God voor ons is, wie kan dan tegen ons zijn? Zal hij, die zijn eigen Zoon niet heeft gespaard, maar hem omwille van ons allen heeft prijsgegeven, ons met hem niet alles schenken?" (Rom 8:31-32). Lijden betekent voor een gelovige niet 'verstoten worden van Gods liefde', maar het maakt deel uit van de vernieuwing die hij ondergaat: "Wat zal ons scheiden van de liefde van Christus? Tegenspoed, ellende of vervolging, honger of armoede, gevaar of het zwaard? Er staat geschreven: ‘Om u worden wij dag na dag gedood en afgevoerd als schapen voor de slacht.’ Maar wij zegevieren in dit alles glansrijk dankzij hem die ons heeft liefgehad. Ik ben ervan overtuigd dat dood noch leven, engelen noch machten noch krachten, heden noch toekomst, hoogte noch diepte, of wat er ook maar in de schepping is, ons zal kunnen scheiden van de liefde van God, die hij ons gegeven heeft in Christus Jezus, onze Heer" (Rom 8:35-39). "Ik wil Christus kennen en de kracht van zijn opstanding ervaren, ik wil delen in zijn lijden en aan hem gelijk worden in zijn dood, om ook zelf eens uit de dood te mogen opstaan(Fil 3:10-11).

Telkens opnieuw kunnen we zien dat God dingen laat gebeuren omdat Hij trouw wil zijn aan zijn verbond: Welzijn voor hen die de Heer aanhangen en de weg volgen die Hij wijst, doch teloorgang voor hen die weigeren om naar de Heer te luisteren en die andere goden of machtshebbers volgen (zegen of vloek in Deuteronomium 28; overvloedig leven of verloren gaan in Joh 3:16; 10:10).

Toen blies de zesde engel op zijn bazuin. Uit de vier horens van het gouden altaar dat voor God staat, hoorde ik een stem die tegen de zesde engel met de bazuin zei: ‘Maak de vier engelen los die bij de grote rivier de Eufraat gevangenzitten.’ De vier engelen werden losgemaakt; ze waren gereedgehouden om juist op dit uur van deze dag, in deze maand van dit jaar, een derde deel van de mensen te doden... (Zie Op 9:13-21)

Het gouden altaar is het reukofferaltaar, vanwaar ook onze gebeden bij God gebracht worden. Hij hoort onze gebeden en beantwoord ze op zijn tijd. Petrus schrijft: 'De Heer verliest de rechtvaardigen niet uit het oog en luistert naar hun gebeden, maar hij keert zich tegen wie kwaad doen' (1Petr 3:12). De redding en ontferming waarop de gelovigen rekenen en waarvoor ze bidden wordt gedwarsboomd door hen die het kwaad in stand houden. Redding van de rechtvaardigen betekent ondergang van hen die kwaad doen. Maar God is geduldig, want 'Hij wil niet dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen' (2Petr 3:9). Geduld echter betekent uitstel en geen afstel, God is duidelijk bezig om in de geschiedenis een plan te ontvouwen (zie bijvb. de timing van Jezus' komst in Gal 4:4, of van zijn dood in Rom 5:6). Op een bepaald moment laat God toe dat het kwaad toch een enorm aantal dodelijke slachtoffers maakt. Een ontzaglijke legermacht richt dit verderf aan dat voorgesteld wordt door duivelse symbolen als vuur, rook en zwavel uit de mond van rijdieren met koppen als leeuwen en staarten als giftige slangen. 

Het meest tragische van dit visoen van Johannes is genoteerd in vers 20 en 21 van Op 9: 'De overige mensen, die niet door deze plagen werden gedood, bekeerden zich niet van de werken van hun handen; zij bleven de demonen aanbidden en de gouden, zilveren, koperen, stenen en houten afgoden, die niet kunnen zien, horen of lopen. Ook bekeerden zij zich niet van hun moorden, hun tovenarij, hun ontucht en het plegen van diefstal' (HSV). Confrontatie met het gruwelijke van het kwaad is blijkbaar geen motivatie om het bondgenootschap met het kwaad op te zeggen en zich aan te sluiten bij de goede God en Hem te volgen. Daarvoor is geloof of vertrouwen in de goede God nodig. Het is niet Gods oordeel, maar zijn goedheid die mensen tot inkeer brengt (Rom 2:3-4). 

Zij die God afwijzen of naar het land der fabels verwijzen, vullen zijn plaats in met een uitleg als speling van de natuur, macht van het geld, politieke en militaire macht, psychologische manipulatie enz... dit zijn het soort afgoden die ze vrezen en van wiens hulp ze tenslotte willen afhangen. Hoe meer ze slachtoffer worden van dingen die hun eigen mogelijkheden ver overstijgen, of hoe groter hun moeilijkheden worden, hoe meer ze God zullen afwijzen en zich tot hun afgoden keren, omdat die machtiger zijn dan zij zelf. Hun voorkeur voor de duisternis staat niet toe dat hun eigen motieven en daden aan het licht zouden komen. Integendeel, de gemaskeerde kenmerken van hun afgoden: leugen, minachting, veroordeling, grootspraak, intimidatie, misleiding en bedrog worden hun wapens. Iemands afgoden zijn zijn grootste misdaden tegen God. Aanbidding van die afgoden is de meest ultieme uitdrukking van iemands vijandigheid tegenover God.

 > Inhoud

"Ik ben met jullie, alle dagen"

Openbaring 10

En ik zag een andere sterke engel nederdalen uit de hemel, bekleed met een wolk, en de regenboog was op zijn hoofd en zijn gelaat was als de zon en zijn voeten waren als zuilen van vuur, en hij had in zijn hand een geopend boekje en hij zette zijn rechtervoet op de zee en de linker op de aarde.

De visioenen die beschreven zijn in de hoofdstukken 4 tot 9 werden door Johannes gezien vanuit een positie in de hemel. Vanaf hoofdstuk 10 blijkt hij te kijken vanop de aarde, want hij ziet de sterke engel nederdalen uit de hemel (vers 1) en hij hoort een stem die vanuit de hemel komt (vers 4,8). De sterke engel was een kolossale, ontzagwekkende figuur die Johannes zag neerkomen. Hij ging met de ene voet op de zee staan en met de andere op het land.

Johannes beschrijft hem als "bekleed met een wolk". Dit doet ons denken aan de beschrijving van de mensenzoon in Daniel 7:13-14. De mensenzoon verscheen daar, in een hemelse wolk gehuld, voor Gods troon en ontving het koningschap dat van de machtigen der aarde was afgenomen. Zijn heerschappij zou eeuwig zijn en onverderfelijk. De wolk verwees als symbool naar zijn hemelse afkomst, en als mensenzoon vertegenwoordigde hij Gods getrouwen op aarde: “Daarna zullen de heiligen van de hoogste God het koningschap ontvangen, en zij zullen het koningschap altijd behouden – voor eeuwig en altijd (Daniel 7:18). Dit eeuwige koningschap was ook wat andere profeten aan de komende Messias (= de Christus) toeschreven (d.w.z. aan bijvb. de leeuw van Juda in Gen 49:9-10 en aan de vredevorst op Davids troon in Jesaja 9:5-6). We weten dat Jezus zich de “zoon des mensen” noemde, en als “de Christus” erkend werd. Jezus, de christus werd “Immanuël” genoemd, dat betekent: “God met ons” (Jesaja 7:14; Matteüs 1:23). In Christus Jezus zou God bij zijn volk zijn en als een machtige koning voor hen zorgen. Dit is wat de verschijning van de engel in de wolk ons vertelt. De wolk was ook al een teken van Gods zorgende aanwezigheid bij zijn volk in de woestijn, overdag werd zijn heerlijkheid gezien als een wolkkolom en ‘s nachts werd het licht van zijn heerlijkheid in die kolom zichtbaar, zodat ze gezien werd als een vuurkolom (Ex 13:21; 14:19). De wolk en het vuur verwijzen naar God die, trouw zijnde aan het verbond, steeds bij of met zijn volk is.  

Johannes zag de engel uit de hemel komen: ‘bekleed met een wolk, en de regenboog was op zijn hoofd en zijn gelaat was als de zon en zijn voeten waren als zuilen van vuur’. Dit is een sterke uitdrukking van de aanwezigheid op aarde van God en zijn heerlijkheid, met een duidelijke herinnering aan de beloften waaraan Hij zich verbonden heeft. Het gelaat van de engel was als de zon, zoals Jezus’ gelaat bij de verheerlijking op de berg en de regenboog omhulde zijn hoofd als deel van de uitstraling van Gods heerlijkheid (Ez 1:28) en verwijzend naar zijn verbond met de mensheid (Gen 9:13), dat Hij de aarde zou bewaren en dus zijn doel met deze aarde wel degelijk zou bereiken. Dit maakt duidelijk dat God zich uitstrekt naar onze planeet, en er met al zijn schitterende kenmerken aanwezig is, ten gunste van zijn verbondsvolk (betekenis van de wolk en het vuur) en ten koste van hen die zich bij afgoden hebben aangesloten (Openbaring hoofdst 8 en 9, zie commentaar in vorige paragraaf).

De nederdalende figuur had net als Jezus in het eerste visioen een gelaat dat "straalde als de zon" (Op 1:16), hij was aan het hoofd omgeven door een "regenboog" zoals Jezus op de troon in Op 4:3, en hij kwam net zoals Johannes over Jezus had aangekondigd "temidden van de wolken" (Op 1:7).  Maar niettegenstaande deze overeenkomsten was het duidelijk geen mensenfiguur, en Johannes noemt hem wel degelijk een engel. Dit betekent dat het nog niet gaat over komst van de Mensenzoon in hoedanigheid van eeuwige koning (Dan 7:13-14) en als rechter, wanneer ook de doden zullen opstaan om gevonnist te worden en naar hun definitieve bestemming verwezen te worden, en wanneer zij die in Christus zijn, levenden zowel als overledenen, veranderd zullen worden en met een nieuw, hemels lichaam de eeuwigheid in Gods tegenwoordigheid zullen binnengaan (Ez 34:17; Mat 16:27; 19:28; 25:31-46; 1Tes 4:14; 1Kor 15:19-58; Fil 3:21). Het gaat m.a.w. niet over het moment van Christus' wederkomst, de opstanding der doden en het laatste oordeel. De wereld stevent af op dit moment van de waarheid, maar de details erover, die uit Gods mond overkomen als donderslagen, zijn niet opgetekend. Het visioen in hoofdstuk 10 van Openbaring gaat over de geestelijke tegenwoordigheid van de mensenzoon vóór dat moment van "voltooiing", zoals op het einde van het evangelie van Mattheus staat: Jezus kwam op hen toe en zei: ‘Mij is alle macht gegeven in de hemel en op de aarde ... En houd dit voor ogen: ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld’ (Mat 28:8-20 NBV). De almacht van de mensenzoon wordt uitgedrukt door de hemelse of goddelijke heerlijkheid waarvan de "sterke engel" net als serafs en cherubs de drager is, en die Johannes als onaantastbare autoriteit op aarde zag staan, als meester over land en zee. 

De engel had in zijn hand een geopend boekje. Dit boekje of deze kleine open boekrol is de reden voor deze indrukwekkende ervaring van Johannes. Het is namelijk een visioen waarin hijzelf een actieve rol speelt! In vers 8 lezen we "En de stem, die ik gehoord had uit de hemel, hoorde ik wederom met mij spreken en zij zeide: Ga heen, neem het boek, dat geopend ligt in de hand van de engel". Een hemelse boekrol bevat de dingen die zullen gebeuren. De boekrol is geopend, er is dus niets meer dat de gebeurtenissen verhindert, de woorden die er in staan moeten alleen nog uitgesproken worden. Johannes wordt aangewezen om die woorden van God uit te spreken of om te profeteren (Op 10:11). Profetieën zijn niet alleen visioenen en openbaring van wat gaat gebeuren, profeteren of uitspreken van Gods eigen woorden brengt een nieuwe situatie tot stand. God die spreekt is hetzelfde als God die handelt. 'Door het woord des Heren zijn de hemelen gemaakt, door de adem van zijn mond al hun heer ... Hij sprak en het was er, Hij gebood en het stond er' (Ps 33:6,9). Als God woorden in de mond van een profeet legt, is de profeet geen verslaggever van Gods gedachten, maar hetgeen hij zegt is ook aan het gebeuren. Dat de engel de boekrol naar Johannes brengt betekent dat er nieuwe dingen te gebeuren staan in Gods plan, of dat een beslissende stap zal genomen worden in het bereiken van Gods doel. Johannes' woorden zullen deze dingen plaats laten vinden. Dat is hoe de Mensenzoon of de Messias te werk gaat: Hij die in de hemel reeds alle macht, eer en het koningschap ontvangen heeft, laat op aarde het koningschap uitvoeren door Gods heiligen (Dan 7:14, 22, 27) die bestemd zijn om met Hem op de troon te zitten (Op 3:21; 2:28; 5:10; 2 Tim 2:12; Mat 19:28; Luc 22:30; 1 Kor 6:2,3; Rom 5:17). Hij die nu zetelt aan de rechterhand van God, roept zijn discipelen op om hun gezagspositie bij hem op de troon te claimen en temidden van de wereld, die kreunt onder Gods oordeel, een vrijplaats te zijn waaraan Gods oordeel voorbij gaat (Kol 3:1-25, Ef 2:6-10); net zoals tijdens de uittocht uit Egypte de woningen die getekend waren met het bloed van het lam door de dood werden overgeslagen (Exodus 12:12-13). Als "geroepen heiligen", die samen Gods kerk vormen (1 Kor 1:2), worden wij bovendien aangespoord Gods werk uit te voeren: liefhebben, dienen en Gods woord laten gebeuren. Jaagt de ​liefde​ na en streeft naar de gaven des Geestes, doch vooral naar het profeteren (1 Kor 14:1). Wij profereren of spreken Gods woord echter, als Johannes, nadat we het eerst zelf gegeten en verteeerd hebben. Het gaat er in als goed nieuws, dat de Heer bij ons is en alles onder controle heeft, maar het ligt zwaar op de maag en verteert heel moeilijk: Wij zijn van nature niet geschikt voor het voedsel der heiligen, Gods woord dat door ons heen gaat gebeuren is geen vrucht van ons normale leven. "Wat wij uit onszelf najagen is in strijd met de Geest, en wat de Geest verlangt is in strijd met onszelf. Het een gaat in tegen het ander, dus u kunt niet doen wat u maar wilt" (Gal 5:17 NBV).

 > Inhoud

Met gans het hart gericht op het einde

Openbaring 11

1-2  Vervolgens kreeg ik een rietstengel als meetstok, met de opdracht: ‘Neem de maten op van Gods tempel en van het ​altaar, en tel degenen die God daar aanbidden. De voorhof buiten de tempel moet je overslaan. Meet die niet op, want hij is bestemd voor de heidenen, die de ​heilige​ stad tweeënveertig maanden lang zullen vertrappen. 

Johannes blijft zelf een actieve rol spelen in zijn eigen visioen. Na het “eten” van het boekje (Op 10:10) moet hij nu meten en tellen. Net zoals we aan het visionaire “eten” een symbolische betekenis geven, begrijpen we het opmeten van de tempel, en de rest van het visioen ook symbolisch. Dit is geen ontkenning van de historiciteit van de beschreven feiten, maar een manier om die te begrijpen. Wat Johannes uitvoert versterkt de profetische boodschap die hij neerschrijft. Deze profetie wordt realiteit als hij Gods woord (het boekje in hfst 10) ter harte neemt of verwerkt (verteert), naleeft en verkondigt. Wat verder in dit visoen symbolisch wordt beschreven, is hetgeen gebeurt als Gods woord tegen de stroom in door sommigen toch wordt ontvangen, nagevolgd en uitgedragen. Het is het lot van de getuigende kerk die ondanks tegenwerking en vervolging toch standhoudt. 

Reeds vanaf het begin van het christendom zien de volgelingen van Jezus zichzelf als de ware tempel. Jezus verwees als eerste naar zichzelf als de tempel, de plaats waar God werkelijk onder de mensen op aarde woont. "Breek deze tempel maar af, en ik zal hem in drie dagen weer opbouwen", zei Hij. "Hij sprak over de tempel van zijn lichaam" (Joh. 2:19-22). Paulus schrijft aan de gelovigen in Efeze: U bent ”medeburgers van de ​heiligen​ en huisgenoten van God, gebouwd op het fundament … waarvan ​Jezus​ ​Christus​ Zelf de ​hoeksteen​ is, en op Wie het hele gebouw, goed samengevoegd, verrijst tot een ​heilige​ tempel in de Heer; op Wie ook u mede gebouwd wordt tot een woning van God, in de Geest.” (Ef 2:19-22 HSV). Discipelen zijn geen onzekere groep geÏnteresseerden, want zij weten dat God door zijn krachtige Geest in hun midden een woonplaats op aarde heeft. Precies daarom zijn discipelen toegewijden, die zich bij de Heer voegen om zich “als levende stenen te laten gebruiken voor de bouw van een geestelijke tempel” (1Petr 2:5). Louter geÏnteresseerden zullen op een bepaald moment het heilige zelfs verstoren en stukmaken (Op 11:2). Er blijft maar een beperkte en welomlijnde plaats over waar God werkelijk woont, "een geestelijke tempel” en een beperkt aantal mensen die Hem werkelijk aanbidden, “een ​heilige​ priesterschap, om geestelijke offers te brengen” (1Petr 2:5). 

Vandaag is het probleem in de kerk meestal niet “standhouden”, maar het knelpunt is dat velen niet eens met hun ganse hart met Christus verbonden zijn, en niet van harte verlangen naar de waarheid, reinheid, eerlijkheid en gerechtigheid. In Matt.25:1-2 zegt Jezus dat zijn koninkrijk te vergelijken is “met tien meisjes die hun ​olielampen​ hadden gepakt en eropuit trokken, de bruidegom tegemoet. Vijf van hen waren dwaas, de andere vijf waren wijs”. Jezus maakt een duidelijke scheiding tussen twee groepen in de kerk. Beiden lijken veel op elkaar. Ze hangen hetzelfde geloof aan. Maar de vijf dwaze meisjes gingen uiteindelijk niet naar de bruiloft. Ze misten "olie in hun lampen", de inwonende Geest van God. Zonder de Heilige Geest in ons binnenste zal van de noodzakelijke omvorming van ons hart niets te merken zijn. En zonder omgang met Hem zullen we niet toe komen aan de nieuwe soort werken die aanleiding geven tot "​gerechtigheid​ en ​vrede​ en blijdschap in de ​Heilige​ Geest" (Rom 14:17). De geestelijke tempel met zijn priesterschap of de getuigende kerk is helaas beperkt tot hen die dit probleem van het hart niet hebben, maar die zoals de vijf wijze bruidsmeisjes steeds klaar zijn om de bruidegom tegemoet te gaan. 

3  Ik zal mijn twee getuigen opdracht geven om te profeteren. Gedurende twaalfhonderdzestig dagen zullen ze dat doen, gehuld in een boetekleed. 

Doorheen het boek Openbaring klinkt de oproep tot Gods volk om trouwe getuigen van Jezus te zijn, ook al zou dit, zoals voor Jezus zelf, lijden en risico op martelaarschap betekenen. De zeven brieven in hoofdstukken 2 en 3 beloven keer op keer speciale beloningen voor hen die 'overwinnen', of er in slagen om trouw te blijven tot het uiterste. De twee getuigen in hoofdstuk 11 staan symbool voor heel de kerk -zoals Johannes ze gemeten en geteld heeft- met haar profetisch getuigenis, haar stervensbereidheid en tenslotte haar rechtvaardiging door God. Er zijn twee getuigen in Johannes' visioen, wat wijst op de rechtsgeldigheid van het getuigenis, want slechts op de verklaring van minstens twee getuigen staat een zaak vast (Deut 19:15). Ook Jezus zond zijn leerlingen per twee uit om van het evangelie te getuigen. De twee getuigen in Openbaring 11 worden ook twee kandelaars genoemd, dezelfde benaming (lamp-standaard) als de lokale kerken in Op 1:20 (zie ook Mat 5:15); en ook twee olijfbomen, die volgens het gekende visioen van Zacharia staan voor twee 'gezalfden' of gezanten met een goddelijke mandaat (Zach 4:14). Ze staan voor het aangezicht van de Here der aarde, dit is "in Gods tegenwoordigheid", of in gemeenschap met Hem. De kerk behoort bovendien te profeteren in rouwkleding​ (boetekleed), wat het lijden benadrukt dat veroorzaakt wordt door het kwaad waaraan men zich schuldig maakt, en de rampsoed accentueert die de wereld over zich haalt. De tijd van de getuigende en profeterende kerk is beperkt tot twaalfhonderdzestig dagen of tweeënveertig maanden of drie en een half jaar, de helft van het heel symbolisch getal 7! De helft van het volmaakte staat voor 'gebroken volmaaktheid' heel onvolmaakt maar begrensd, als een afgebroken stuk. Elders in de bijbel komt de symbolische tijdsduur van 1260 dagen of 42 maanden ook voor als 'een tijd, tijden en een halve tijd'. Hiermee wordt symbolisch de periode aangeduidt waarin de kerk omwille van haar profetisch getuigenis tegen de publieke opinie moet ingaan, en volhardend 'tegen de bierkaai vecht'. In de Schrift werden die 42 maanden het symbool voor een bepaalde periode waarin het kwaad de vrije hand krijgt. In Lucas 21:24 heet dit "de tijden van de heidenen".

De twee getuigen worden beschreven met gelijkaardige kenmerken als Elia en Mozes:

5-6  Als iemand hun kwaad wil doen, komt er vuur uit hun mond, dat hun vijanden verteert; op die manier zal iedereen die hun kwaad wil doen moeten sterven. Zij hebben de macht om de hemel te sluiten, zodat er geen regen valt zolang zij profeteren. Ook hebben ze de macht om water in ​bloed​ te veranderen. Verder kunnen ze de aarde treffen met alle mogelijke plagen,

Elia stond op tegen Achab, de heidens gezinde koning van Israël. Hij toonde Gods kracht door met succes te bidden voor een droogte en daarna door vuur uit de hemel neer te roepen. Mozes stond op tegen Farao, de heidense koning van Egypte, en toonde met de plagen Gods kracht.

7  Wanneer zij hun getuigenis hebben afgelegd, zal het beest dat uit de onderaardse diepte opstijgt de strijd met hen aanbinden, hen overwinnen en hen doden. 

Johannes schrijft hier in Openbaring dat de profetisch getuigende kerk er zal in slagen om, in de grote traditie van Mozes en Elia, met krachtige tekenen in de wereld te spreken, en daarmee de ongelovigen te kwellen (vs 6,10), maar de climax van hun werk zal hun martelaarsdood zijn, veroorzaakt door ’het beest dat uit  de onderaardse diepte (Abyss) zal opstijgen’. 

Het “beest” doet ons denken aan Daniël 7 waar de opeenvolgende wereldrijken voorgesteld worden als de verschijning van vier beesten. Het vierde beest, meer bepaald zijn “horen die ogen had en een mond vol grootspraak”, “voerde strijd tegen de ​heiligen​ en overwon hen (Dan 7:21). “En zij zullen in zijn hand worden overgegeven voor een tijd, tijden en een halve tijd” (Dan 7:25). Jezus sprak ook, in verband met het “einde”, over de komst van een figuur die Gods volk op nooit eerder geziene wijze zal vervolgen, de “‘verwoestende gruwel’ waarover gesproken is door de ​profeet​ ​Daniël” (Mat 24:14,15, 21 NBV). Paulus noemt hem de wetteloze mens en schrijft erover in 2 Tessalonicenzen 2:3,4 “Laat u door niemand misleiden, op geen enkele manier. De ​dag van de ​Heer​ breekt niet aan voordat velen zich van het geloof hebben afgekeerd en de wetteloze mens verschenen is, hij die verloren zal gaan. Hij zal alles wat goddelijk en ​heilig​ is bestrijden en zich erboven verheffen, om in Gods tempel plaats te nemen op de troon en zich voor te doen als God zelf” (NBV). En “De komst van de wetteloze mens is het werk van ​Satan​ en gaat gepaard met groot machtsvertoon en valse tekenen en wonderen, en allen die verloren zullen gaan, zal hij met zijn kwaadaardigheid verleiden. Want ze hebben de ​liefde​ voor de waarheid, die hen had kunnen redden, niet aanvaard” (2 Tess 2:9-10).

11-12 Maar toen de drie-en-een-halve dag voorbij waren, voer er een levensgeest uit God in hen en kwamen ze weer overeind. Iedereen die hen zag werd doodsbang. Er klonk een luide stem uit de hemel, die tegen hen zei: ‘Kom hierboven.’ Toen stegen ze in de wolk op naar de hemel, voor het oog van hun vijanden.  

De opwekking uit de dood van de getuigen is zeer indrukwekkend, op de wijze die in het visioen van Ezechiel 37 beschreven is. Daar doet Gods Geest zijn volk, dat dood was en vergaan, spectaculair herleven. De opgewekte martelaars worden echter niet weer overgeleverd aan de spot en haat van hun vijanden. Hun nieuwe leven is, tot verbijstering van hun tegenstanders, bestemd voor de hemel. Tenslotte geeft dit aanleiding tot een algemene godsvrees en bekering van velen, want zij "gaven de God des hemels eer" (vers 13).

Gedurende een bepaald periode, voorgesteld door drie en een half jaar, had de kerk onder hevige tegenstand haar profetisch getuigenis afgelegd, echter gesteund door krachtige tekenen van God. Die tijd werd afgesloten met een schijnbare zege voor hun vijanden. De zegeroes was echter van korte duur, drie en een halve dag. Met telkens "drie en een half" als symbool van de begrensde tijd van goddeloze overheersing. Dan bleek de finale zege toch aan de getuigende kerk toe te komen, als vervulling van hun profetische verkondiging. Dit bewijst dat hun lijden en dood gerechtvaardid was.

Wat we hier hebben gelezen is zeer apocalyptisch beschreven, d.w.z. vanuit het oogpunt van de concluderende vervulling van Gods beloften. Het is alsof het leven van de Heer Jezus, de Messias, zich op grote schaal herhaalt in het leven van zijn kerk, of zijn Lichaam. Wij maken dit nu mee, en we hebben vanuit ons oogpunt geen klaar zicht op de verdere ontwikkeling, we kunnen hooguit profetisch verkondigen wat God aan het doen is. Profetisch verkondigen is exemplarisch tonen wat het woord in het geheel bedoelt.

We vergeten niet dat het boek Openbaring werd geschreven  om "aan de dienstknechten van Jezus Christus te tonen wat weldra moet geschieden" (Op 1:1,3; 4:1). Hetgeen beschreven is vindt plaats na Jezus' betekenisvolle aanwezigheid op aarde, en bevat tenslotte het einde van het tijdperk waarin de mensheid tot nog toe heeft geleefd, het einde van "deze eeuw" en de overgang naar “de toekomende eeuw” (Marc 10:29,30; Ef 1:21; 1Tim 4:8 verwijzen naar deze en de toekomende eeuw; Matteüs hoofdstuk 25 spreekt over de overgang van de een naar de andere). In de brief aan de Hebreeën wordt de periode vanaf Jezus' fysieke aanwezigheid op aarde tot het einde de "laatste dagen" genoemd (Hebr 1:1 HSV). Dat is ook de periode waarop het boek Openbaring van toepassing is, geschreven aan de kerk als openbaring van Hem die zich 'de Alfa en de Omega’ noemt, 'het Begin en het Einde', 'Die is en Die was en Die komt' (Op 1:1,8). Het boek Openbaring kan niet als chronologische weergave van gebeurtenissen gelezen worden, maar het beschrijft het christelijke leven met duidelijke verwijzingen naar, en schilderingen van de eind-gebeurtenissen. De lezer wordt er toegerust en aangemoedigd om naar dit einde toe te leven, en het “einde” voortdurend in het hart mee te dragen, als profetisch beginsel en concrete hoop. In principe zijn Jezus’ volgelingen mensen van de toekomende eeuw, en ze scheppen geen tegenstellingen tussen het leven hier en hun toekomstverwachting. Hun uitgangspunt is: “Wíj zijn burgers van een rijk in de hemelen (Fil 3:20), we zijn wel in de wereld, maar niet van de wereld (Joh 17:14-16), we zijn “getrokken uit de macht van de duisternis en overgezet in het Koninkrijk van Zijn geliefde Zoon” (Kol 1:13,14); wij zijn gericht op wat boven is, niet op wat op aarde is, ons leven is met ​Christus​ verborgen in God, en in Hem hebben we een plaats in het hemelse (Kol 3:2,3; Ef 2:6). Jezus’ volgelingen kunnen dankzij hun toekomstverwachting hun grootse taak in deze tijd ten uitvoer brengen: getuigen van de hoop die in hen is en andere mensen tot volgelingen maken. We weten dat dit niet alleen op grote tegenstand stoot, maar dat discipelen in deze dienst ook afwijzing uitsluiting en schade moeten ondervinden. Jezus zei; “In de wereld lijdt gij verdrukking, maar houdt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen” (Joh 16:33).

We kennen de eind-gebeurtenissen uit de rest van de bijbel als "de dag van de Heer", het geduchte moment waarop Gods wil en Zijn doel voor de wereld en de mensheid zullen vervuld worden. Openb 10:7 verwijst er naar als het tijdstip waarop de zevende ​engel​ zijn bazuin zal laten klinken. Dit zal het signaal zijn voor de vervulling van Gods geheim, dat profetisch verkondigd wordt. De engel in Openb 10 had duidelijk gemaakt dat er "geen uitstel meer zou zijn" (10:6). Maar de daaropvolgende opdracht om wereldwijd te profeteren (10:8-11) of Gods woord te laten gebeuren wijst er op dat vóór het blazen van de laatste bazuin of vóór de aanvang van de dramatische gebeurtenissen van de "dag van de Heer", terstond het proces begint waar Jezus naar verwees in Matteüs 24:14 "Dit ​evangelie​ van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn". En in vers 13 "wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden". Dit is de doorbraak van Gods koninkrijk temidden van de wereld die er vijandig tegenover staat. Het boek Openbaring maakt duidelijk welk penibel proces dit is, vooral hoofdstuk in 11, waar Johannes constateert wie precies dit profetisch getuigenis, en dus Gods wil tot stand brengen: Zij die als een tempel de aanwezigheid van God belichamen, als getuigen hun leven afleggen en door God opgewekt worden om ten aanschouwen van hun vijanden (12) van een nieuw leven met God te genieten. Dit proces is nu bezig, even concreet als de realiteit van Gods koninkrijk dat zich in  tegenwoordigheid van de Heer onder de dicipelen manifesteerde (Luc 17:20-21). Het is de realiteit die Jezus verduidelijkte door zijn leven en dat van zijn volgelingen te vergelijken met een graankorrel die in de aarde moet vallen en moet sterven om vrucht te kunnen voort brengen (Joh. 12:24-25), of om daarom als een ter dood veroordeelde je kruis op te nemen en Jezus te volgen (Luc 9:23). Later schreef Paulus dat de discipelen of christenen met Christus ​begraven​ zijn om, zoals ​Christus​ door de macht van de Vader uit de dood is ​opgewekt, een nieuw leven te leiden (Rom 6:3,4). Jezus' volgelingen wandelen momenteel in dit nieuwe leven (Rom 6:4, 2Kor 5:17, Gal. 6:15; Jes. 43:18-19) nu echter mits veel lijden, maar dit weegt niet op tegen de heerlijkheid die hen in de toekomst zal geopenbaard worden (Rom 8:18). 

Velen aanzien het als dé sleutel om bijbelse profetie te kunnen begrijpen dat de gebeurtenissen i.v.m. het “einde” door historische gebeurtenissen worden voorafschaduwd of aangekondigd. Er zijn vervullingen kort na de profetische uitspraak, die de meegegeven tijdsindicaties doen kloppen, zowel als latere vervullingen die allemaal op zich profetische waarde hebben, terwijl de context aantoont dat de profetieën in feite over het “einde” en eeuwige vervulling gaan.  

Bijvoorbeeld Matt 24:29-34 waar Jezus “na de verschrikkingen van die dagen”, zijn komst op de wolken aankondigt, naar het voorbeeld van de komst van de Zoon des mensen uit Daniël 7. Vers 34 zegt: “deze generatie zal zeker nog niet verdwenen zijn wanneer al die dingen gebeuren”. Geschiedschrijvers uit die tijd beschrijven inderdaad de “verschrikkingen” of de gruwelijke rampspoed waarbij Jeruzalem, binnen één generatie na Jezus’ kruisdood, compleet werd verwoest en de tempel met Romeinse standaarden werd onteerd. De complete vervulling van de profetie van zowel Daniël als Jezus als Johannes in Openbaring (o.a. Op 1:7), met de uiteindelijke wederkomst van de Mensenzoon en het ontvangen van zijn eeuwig koningschap, is echter nog te verwachten op het “einde” der tijden. 

Dan 7:23-25 (door Daniël geschreven, waarschijnlijk in de 6de eeuw vr Chr.), vermeldt de gruwelijke periode gedurende “een tijd, tijden en een halve tijd”. Die vond al plaats in het geweld van Antiochus​ Epifanes in de 2de eeuw vóór Chr., zoals beschreven in 1 Makkabeeën. Maar ook in de verwoesting van Jeruzalem in de eerste eeuw na Chr., maar deze historische gebeurtenissen waren slechts een voorafschaduwing van wat profetisch voorzegd is voor het “einde” der tijden.

Vanaf Openbaring 11:15 speelt het visioen zich opnieuw af in de hemel. Na het openen van het zevende zegel waren zeven engelen verschenen die elk een bazuin gekregen hadden waarop de een na de ander het signaal gaf voor de gebeurtenissen die beschreven zijn in hoofdstukken 8 tot 11. Toen tenslotte de zevende ​engel​ op zijn bazuin blies (11:15) klonken luide stemmen in de hemel, die zeiden: ‘Nu begint de heerschappij van onze ​Heer​ over de wereld, en die van zijn ​messias. Hij zal heersen tot in eeuwigheid’ (NBV). De bazuinen blijken de formele en plechtige voorbereiding te zijn voor precies deze aankondiging, het einde of het slotstuk van Daniëls profetie wordt nu vervuld: “Ten tijde van die koninkrijken zal de God van de hemel een rijk laten opkomen dat nooit te gronde zal gaan en dat nooit op een ander volk zal overgaan. Het zal al die koninkrijken verbrijzelen en vernietigen, maar zelf zal het eeuwig bestaan” (Dan 2:44) en “Het koningschap, de heerschappij en de grootheid van alle koninkrijken onder de hemel zullen gegeven worden aan het volk van de ​heiligen​ van de hoogste God. Zijn koningschap is een eeuwig koningschap en alle machten zullen hem dienen en gehoorzamen” (Dan 7:27). “De Heer zal ​koning​ worden over de hele aarde” zegt Zacharia 14:9. De macht die in handen is van de “overste der wereld” (Joh 12:31; 14:30; 16:11) en die Jezus niet van hem wou ontvangen (Matt 4:8-10), wordt nu van deze “overste der wereld” afgenomen en aan Jezus en zijn discipelen gegeven. Dit is het centrale thema van het boek Openbaring: de komst van Gods koninkrijk op aarde. De zevende bazuin blijkt de aankondiging te zijn van de afloop van dit proces dat zich op de aarde aan het voltrekken is. In de hemel is het reeds een feit, en de discipelen, als “burgers van het rijk in de hemelen” (Fil 3:20), zijn er reeds getuigen van, met inzicht in de hachelijke situatie van het moment doch vol van reële hoop en navenante gebeden (Hand 4:23-31). De goddelijke overwinning is op aarde nog niet voltooid, van Johannes de doper en Jezus tot vandaag, klinkt nog steeds de oproep tot bekering om zo uit de macht van de duisternis getrokken en overgeplaatst te worden naar Gods Koninkrijk (Kol 1:13,14). En in de hemel zien we de verzekering dat hetgeen gebeurt niets anders is dan de trouwe uitwerking van Gods verbond: zegening voor hen die God gehoorzamen en vervloeking voor de ongehoorzamen (Deut 11:26-28). De “ark van het verbond” die in Gods hemelse woning zichtbaar wordt (Openb 11:19), staat symbool voor het uitstekend partnerschap tussen God en zijn volk!  

> Inhoud

De strijd van de kerk

Openbaring 12 

1-3 Er verscheen in de hemel een indrukwekkend teken: een vrouw, bekleed met de zon, met de maan onder haar voeten en een krans van twaalf sterren op haar hoofd. Ze was zwanger en schreeuwde het uit in haar weeën en haar barensnood. Er verscheen een tweede teken in de hemel: een grote, vuurrode ​draak, met zeven koppen en tien horens, en op elke kop een ​kroon.

Nu volgt in het boek Openbaring een nieuw hemels visioen. Geen voortzetting van wat zich in de troonzaal afspeelt, maar de uitbeelding van een andere onzichtbare werkelijkheid die mede bepalend is voor wat op aarde gebeurt. Het aardse is gebonden aan tijd en de realiteit speelt zich af of wordt geopenbaard in opeenvolgende gebeurtenissen. Het hemelse blijkt daar bovenuit te stijgen. Vanuit het oogpunt van de hemel worden alle gebeurtenissen op aarde a.h.w. tegelijk gezien. Heel het verleden, heden en toekomst blijken bij een blik in de eeuwigheid ineens plaats te vinden. Vandaar dat Paulus de overgang naar de eeuwigheid niet een proces noemt maar een verandering, in een ondeelbaar ogenblik (1Kor 15:52). Uiteraard bestaat heel de eeuwigheid nu reeds, inclusief onze eigen betrokkenheid. Maar als “nog onveranderde” mensen beleven wij alleen wat zich in de ons toegemeten tijd afspeelt. We geloven echter in de eeuwige, onzichtbare God die ons gemaakt heeft opdat we samen met Hem zouden leven, in de eeuwigheid. Voor ons is de eeuwigheid de toekomende eeuw, maar vanuit de eeuwigheid gezien, is onze tijd het complex en blijvend verhaal van wie wij werkelijk (in de eeuwigheid) zijn. Bij de overgang naar de eeuwigheid zullen wij immers “openbaar worden voor de rechterstoel van ​Christus​, opdat een ieder wegdrage wat hij in zijn lichaam verricht heeft” (2 Kor 5:10 NBG51), “de dag des oordeels zal het doen blijken” (1Kor 3: 13 NBG51). Onze individuele verhalen staan echter niet op zichzelf! Mensen zijn onderling verbonden, God zoekt contact met de mensen, en daarenboven blijken we ook in de overweldigende invloedssfeer te zitten van de bovenmenselijke “overste der wereld”. Ons leven is het resultaat van de keuzen die we al dan niet maken en van de strijd die we al dan niet voeren. In de bijbelse visioenen worden taferelen geschilderd over buitenaardse en tijd-overspannende elementen die mede ons verhaal bepalen. Hier in hoofdstuk 12 van Openbaring krijgen we iets te zien van de onzichtbare oorzaken van de vijandigheid waarmee de kerk te kampen heeft. Jezus had al gewaarschuwd dat zijn discipelen net als hijzelf zouden gehaat en vervolgd worden (Joh 15:18-20). Blootleggen van de wortels van deze vijandschap die onze tijd (deze eeuw in tegenstelling met de toekomende-) kenmerkt, helpt de discipelen om te volharden in hun getuigenis.

Het visioen van de barende vrouw en de draak toont dezelfde haat en vijandigheid als wat het boek Genesis beschrijft, nadat de mens zich door het serpent tot zonde had laten verleiden. 

Gen 3:14-15 (NBV) God, de HEER, zei tegen de slang: ‘Vervloekt ben jij dat je dit hebt gedaan, het ​vee​ zal je voortaan mijden, wilde dieren wenden zich af; op je buik zul je kruipen en stof zul je eten, je hele leven lang. Vijandschap sticht ik tussen jou en de vrouw, tussen jouw nageslacht en het hare, zij verbrijzelen je kop, jij bijt hen in de hiel.’

Johannes verwijst ook naar dit oer-conflict als hij de van de draak zegt: "hij is de slang van weleer, die ​duivel​ of ​Satan​ wordt genoemd" (Openb 12:9 NBV). Daarmee is meteen alle twijfel weggenomen: de tegenstander is telkens dezelfde, hij misleidt voortdurend de hele wereld. De duivel is de lasteraar die tegenover God kwaad spreekt over de mens en tegenover de mens kwaad spreekt over God. Hij is ieders tegenstander en niemands vriend. Zijn aanhangers zijn geen kompanen maar zijn van dezelfde trouweloze, verraderlijke, valse, achterbakse, gemene, misleidende, bedrieglijke en moordlustige soort (Joh 8:44). De Hebreeuws benaming Satan betekent “aanklager” (Openb 12:10) of “tegenstander”, hij die “in beschuldiging stelt” en zich dus als ieders tegenpartij opstelt. Hij overtuigt iedereen ervan dat iedereen net als hijzelf niet oprecht is en het goede alleen maar veinst. Iedereen is wel ergens van te beschuldigen en dus onberekenbaar! Dat is de redenering die we lezen in Job 1:6-11 en 2:4-5. Op deze wijze probeert hij steeds om iedereen tegen elkaar op te zetten en weg te lokken van de goede manier om een rechtvaardige samenleving te vormen. Paulus noemt hem in Efezen 2:2 “De geest die nu werkzaam is in hen die God ​ongehoorzaam​ zijn”. Hij is geestelijk van aard, zoals een engel, en zijn invloed is in de eerste plaats ook geestelijk. In hetzelfde bijbelvers noemt Paulus hem ook “de god van deze wereld, de heerser over de machten in de lucht”, m.a.w. een engelachtige met hoge rang die in het hart van de mensen en hun leiders bijval oogst. Engelen zijn geschapen om “dienende geesten” te zijn, in dienst van Gods heil (Hebr 1:14). Alles wat God geschapen heeft is goed, we kunnen alleen maar veronderstellen dat “de duivel en zijn engelen” (Mat 25:41) gevallen engelen zijn. Paulus waarschuwt tegen de listen en machtsstructuren van de ​duivel, die de diepere oorzaak zijn van wantoestanden onder de mensen: “Onze strijd is niet gericht tegen mensen maar tegen hemelse vorsten, de heersers en de machthebbers van de duisternis, tegen de kwade geesten in de hemelsferen” (Ef 6:12). 

Zijn rode kleur (Op 12:3) verwijst naar zijn gloeiende vernielzucht en het bloed van zijn slachtoffers, dit symboliseert het moorddadig karakter van Satan. "Hij is vanaf het begin een ​moordenaar geweest" (Joh 8:44). De zeven koppen tonen zijn complete bemoeizucht, er is geen aspect van de maatschappij en van het leven waar hij niet binnendringt. De diademen op elke kop zijn geen eervolle tekens van waardigheid, maar kronen van arrogant gezag. De tien horens maken ons attent op zijn wreedaardige machtswellust, zoals die tot uiting komt in de opeenvolgende wereldheersers van Daniëls visioen (Dan 7:7,24). Zijn arrogantie en wreedheid worden verder in het visioen van Johannes gedemonstreerd: Met zijn staart sleepte hij een derde van de sterren aan de hemel mee en smeet ze op de aarde (Op 12:4). Het is een heel pretentieuze figuur, die iedereen waarover hij macht kan uitoefenen respectloos onderwerpt. Zijn machtsvertoon is aanzienlijk, doch beperkt tot slechts een derde van het gebied waarover hij ten onrechte zeggenschap claimt (volgens Lucas 4:5-6 horen daar “alle koninkrijken van de wereld” bij). Twee derden van Gods schepping blijven gevrijwaard van de agressie van deze verwaande aartsvijand.  

4 De ​draak​ ging voor de vrouw staan die op het punt stond haar ​kind​ te baren, om het te verslinden zodra ze bevallen was.

Na de zondeval, die in Genesis 3 beschreven is, luidde Gods verdict over de slang: "Vijandschap sticht ik tussen jou en de vrouw, tussen jouw nageslacht en het hare, zij verbrijzelen je kop, jij bijt hen in de hiel". De vijandschap tussen de mensheid en de duivel met zijn aanhang heeft haar stempel op heel de geschiedenis gedrukt. Wie dit niet onderkent zal ook de rest van de bijbel niet kunnen begrijpen. De bijbel is en blijft immers een gesloten boek als we niet, met verontwaardiging en een reflex tot verzet, onszelf kunnen herkennen in slachtoffers van leugens en misleiding. Ook als we niet aanvoelen dat iedere kleine misstap van onszelf en iedere goedkeuring van zelfs kleine dwalingen van anderen, ons deelgenoot maken van een onrechtvaardige structuur die door onzichtbare machten gestuurd wordt. Een mens kan het kwaad van onrechtvaardigheid overleven, min of meer verdoofd en verhard, tolerant voor onduidelijkheid en onrust, onzeker, wantrouwig en steeds op zijn hoede. Maar als we de gedrevenheid verliezen om dit kwaad af te wenden, en er zelfs niet voor terugdeinzen om het aan te wenden, verliezen we alle zicht op het goede, dat alleen in zuivere vorm goed is. Dat is blindheid of duisternis. In werkelijkheid kiezen we er dan voor om zelf te bepalen wat goed voor ons is, en willen we niet weten dat we verblind of misleid of beduveld zijn. Helaas is dit de tendens in onze samenleving, en het vraagt moed om het licht van de waarheid op te zoeken en strijdvaardigheid om in dit licht te wandelen. Toegegeven, een mens heeft het licht niet in zichzelf, maar de lichtbron is vlakbij. De vereiste moed is niet zozeer om tegen de stroom in te varen, maar om onzuivere motieven en daden bij onszelf aan het licht te laten komen. En de strijdvaardigheid is niet in de eerste plaats om het tegen het kwaad in de wereld op te nemen, maar vooral om eigen onzuiverheden op te ruimen, in permanent verzet tegen innerlijke duisternis of blindheid. Het visioen van de vrouw en de draak tekent een wereldbeeld waarin het streven naar innerlijke zuiverheid en het vechten voor gerechtigheid zinvol zijn. Dit wereldbeeld serieus nemen of het geloven, betekent dat we geen onverschillige toeschouwer zijn, maar gelijk kamp kiezen en meevechten in de wereldomvattende, zelfs kosmische oorlog tussen goed en kwaad. Dit beeld en de achterliggende openbaring die in de Schrift is opgetekend maken duidelijk dat het niet gaat over een sportieve wedstrijd waarbij de beste wint. Het is een gemene oorlog waarin de grootste schurken hun slag thuis halen. Maar, zoals in de godsspraak in Genesis de kop van de slang zal vermorzeld worden, zo wordt in dit beeld van het laatste bijbelboek ook de draak ten val gebracht (Openb. 12:10). Erkennen dat inderdaad een niet te miskennen vijandschap woedt tussen de mensheid en de aartsleugenaar en -moordenaar, en dat wij daar persoonlijk ln betrokken zijn, maakt de uiteindelijke boodschap van de bijbel begrijpelijk. Het is de boodschap of het evangelie welke in de Messias, Jezus vervuld wordt. Paulus beschrijft het als volgt: “Hij heeft ons gered uit de macht van de duisternis en ons overgebracht naar het rijk van zijn geliefde Zoon” (Kol 1:13). Of zoals hij in Gal 1:4 over de Messias schrijft: “onze ​Heer​ ​Jezus​ ​Christus, die zichzelf gegeven heeft voor onze ​zonden​ om ons te bevrijden uit deze door ​het kwaad​ beheerste wereld” (NBV). Niettegenstaande we nog deel uitmaken van deze wereld en er duidelijk door aangetast zijn, blijkt dat door de zelfopoffering van Jezus, bevrijding en een nieuwe wereld binnen handbereik liggen. De nieuwe wereld overlapt nu nog de oude, maar biedt ons de mogelijkheid tot een nieuw soort van bestaan, met een nieuwe discipline, een nieuwe stijl en met een nieuwe soort blijdschap en voldoening. Dan worden we niet langer gedomineerd door de “overste van deze wereld” of door de kwaadaardige geestelijke krachten die deze wereld beheersen. De rol die Jezus en zijn kruisdood hierin spelen kan pas begrepen worden als we toegeven dat we in onszelf, als kind van deze wereld, onze tekorten en fouten alleen maar kunnen camoufleren, maar jammer genoeg ook laten woekeren en laten misbruiken. Dat is bekennen dat we van nature geen mogelijkheden hebben om zo’n vernieuwing tot stand te brengen, ook al zouden we er de perfecte handleiding voor hebben. ​Jezus​, “die zichzelf gegeven heeft voor onze ​zonden” introduceerde een algemeen toegankelijke basis voor vergeving van zonden. Vergeving is een geestelijke reiniging die in ons binnenste ruimte creëert voor Gods aanwezigheid, of voor de Geest. Hierdoor brengt God zelf alle mogelijkheden tot vernieuwing bij ons binnen. Paulus legt dit uit aan Jezus’ discipelen te Rome: “Waartoe de wet niet in staat was, machteloos als hij was door de menselijke natuur, dat heeft God tot stand gebracht. Vanwege de ​zonde​ heeft hij zijn eigen Zoon als mens in dit zondige bestaan gestuurd; zo heeft hij in dit bestaan met de ​zonde​ afgerekend, opdat in ons wordt volbracht wat de wet van ons eist. Ons leven wordt immers niet langer beheerst door onze eigen natuur, maar door de Geest. Wie zich door zijn eigen natuur laat leiden is gericht op wat hij zelf wil, maar wie zich laat leiden door de Geest is gericht op wat de Geest wil. Wat onze eigen natuur wil brengt de dood, maar wat de Geest wil brengt leven en ​vrede. Onze eigen wil staat vijandig tegenover God, want hij onderwerpt zich niet aan zijn wet en is daar ook niet toe in staat. Wie zich door zijn eigen wil laat leiden, kan God niet behagen. Maar u leeft niet zo. U laat u leiden door de Geest, want de ​Geest van God​ woont in u” (Rom 8:3-9 NBV).

Het centrum van het wereldbeeld in Openb 12 is dus de Messias, geen held maar iemand waarin ieder mens zich kan herkennen. Zwak als een kind, bedreigd en afhankelijk van redding (Openb 12:5). Toch blijkt het iemand van nobele afkomst te zijn, bestemd om over de volken te heersen (Openb 12:5,10, naar Psalm 2). Het vraagt geloof om ons ook hiermee te identificeren (Psalm 8:5-7; Hebr. 2:6-15). Precies hierin ligt de  zingeving van onze strijd en de rechtvaardiging van het lijden en opgeven van ons eigen leven in deze gemene oorlog (zie Rom 6:5; 8:18). Openb 12:10-11 zegt: “de aanklager van onze broeders en zusters, die hen dag en nacht bij onze God aanklaagde, is ten val gebracht. Zij hebben hem dankzij het ​bloed​ van het lam en dankzij hun getuigenis overwonnen. Zij waren niet aan het leven gehecht en hebben hun dood aanvaard” (NBV). Het kind, in het beeld van Openb 12,  wordt bij zijn geboorte niet door de tegenstander vernietigd, maar naar de hemel gevoerd. De vrouw blijft onder goddelijke bescherming op aarde. Zij staat symbool voor Gods volk, meer bepaald het "overblijfsel" (vb. Jes 37:4; Rom 11:5) of de trouwe minderheid waaruit de Messias is voortgekomen en dat sedert zijn hemelvaart zijn koninkrijk op aarde vertegenwoordigt. Deze laatste periode wordt, met de symbolische 1260 dagen (42 mnd, 3½ jr), als een tijd van vervolging voorgesteld en in vers 12 als een tijd van martelaarschap. De vrouw in het kosmische beeld is met licht omhuld, stralend in waarheid en eerlijkheid, schitterend door degelijkheid en schoonheid. Ze heeft de maan onder haar voeten, een teken van haar vermogen om te heersen, en een kroon van 12 sterren, het getal van Gods volk. De gebeurtenissen in het visioen zijn klaarblijkelijk niet bedoeld als chronologisch overzicht, maar als weergave van de geestelijke realiteit achter de historische gebeurtenissen. Zo is er het hemels wezen dat de mensen aanzet tot eigengereid, zelfzuchtig en kortzichtig wanbeheer op aarde, dit is de slang uit het paradijs, de duivel of Satan. Hij werd uit de hemel verbannen en misleidt nu de hele wereld (Openb 12:9). Maar de mens wordt vanuit de hemel, door de Messias, in staat gesteld om zonder machtsvertoon en zonder laster, grootspraak, intimidatie en verraad de duivel toch te overwinnen. De toekomst is weggelegd voor de Messias en zijn getrouwen. 

> Inhoud

Hoed je voor alomvattende tirannie

Het visioen speelt zich verder af op aarde. In hoofdstuk 13 zien we hoe heel de aarde, zee en land, beheerst wordt of beter gezegd geterroriseerd wordt, door de duivel en twee andere creaturen die het duivelse werk uitvoeren. Het eerste wezen of beest is een samenstelling van de dieren uit Daniël 7 die een beeld zijn van opeenvolgende wereldheerschappijen. Een van zijn koppen is hersteld van een dodelijke verwonding. De heerschappij staat dus onder het teken van de vermorzelde duivelskop van Genesis 3, die als een parodie van de Heer Jezus en zijn getuigen wordt opgevoerd. Dit is opnieuw een beschrijving van de tijd waarin Gods getrouwen niet onverschillig genegeerd, maar extreem verdrukt worden. Vers 5 zegt: Tweeënveertig maanden lang grootspraak en godslasteringen“.  Heel tekenend, en in onze tijd ook heel herkenbaar, is wat in vers 3 en 4 staat:

Vol bewondering ging de hele wereld achter het beest aan. Iedereen aanbad de ​draak, omdat hij het beest gezag had gegeven. Ook het beest zelf aanbaden ze, met de woorden: ‘Wie is gelijk aan het beest? Wie kan het tegen hem opnemen?’

Aanbidden is bewondering en ontzag uitdrukken, afhankelijkheid erkennen, de gezindheid en denkwijze overnemen en er openlijk propaganda voor voeren. 

vers 8: Alle mensen die op aarde leven zullen het beest aanbidden, iedereen van wie de naam niet vanaf het begin van de wereld in het ​boek​ van het leven staat, het ​boek​ van het lam dat geslacht is. (NBV)

De aanbidding van de godslasterende wereldmacht blijkt algemeen te zijn. Christus’ getuigen zijn de grote uitzondering. Zij aanbidden op heel andere wijze dan zij die door eigenbelang gedreven worden en die niet terugschrikken voor bedrog. Hun band met het “Lam” blijkt veel sterker te zijn dan de druk die van de meerderheid uitgaat. Ze worden niet eenvoudigweg ‘christenen’ genoemd of ‘discipelen’, maar “zij van wie de naam vanaf het begin van de wereld in het ​boek​ van het leven staat, het ​boek​ van het lam dat geslacht is"Dat is ‘zij die dankzij het lam als levend persoon geregistreerd of vastgesteld zijn in de eeuwigheid!’ Zoals uitgelegd in het begin van vorige paragraaf, bij het commentaar op hfst 12, is de eeuwigheid de blijvende realiteit waartoe de tijdsperiode van ons aardse leven behoort, als het vast staande verhaal van wie we werkelijk zijn. Onze eigen betrokkenheid is heel essentieel in dit verhaal, te beginnen met het persoonlijk accepteren van en vervolgens samensmelten met het plaatsvervangend offer van het Lam (overeenkomstig Gen 22:7-8,13; Marc 8:34-35, Rom 6:6, Gal 5:24). Anders hadden we geen eeuwig leven, want dat kan ons alleen ten deel vallen door werkelijk toegepast geloof in het geslachte lam (Joh 3:16, 36; 1Joh 5:11-12,20). Door dagelijks uit ons geloof te leven wordt onze band met God zo ingrijpend dat onze identiteit er helemaal door bepaald wordt. Los van God waren we de typische stervelingen die zelf een bestaan op aarde probeerden te verwerven. Maar door geloof in het lam ontvangen we hemels leven, dat ook merkwaardig goed geschikt is voor de aarde, doch hier sterk beproefd wordt door te moeten afrekenen met bovenmenselijke vijandigheid. In de context  van deze overweldigende vijandigheid bevestigt het boek Openbaring de identiteit van de christenen door te benadrukken dat hun leven deel uit maakt van de eeuwigheid en dat de zekerheid daarvan gebaseerd is op de eeuwige liefde van God, "sedert de grondlegging der wereld" (Openb 13:8 NBG51). 1 Petr 1:20-21 zegt over Christus, het vlekkeloze en gebrekeloze lam: "Hij was van tevoren gekend, vóór de grondlegging der wereld, doch is bij het einde der tijden geopenbaard ter wille van u, die door Hem gelooft in God, die Hem ​opgewekt​ heeft uit de doden en Hem heerlijkheid gegeven heeft, zodat uw geloof tevens hoop is op God" (NBG51). 

Naarmate een mens ouder wordt en dus meer beslissingen heeft genomen en zich meer gewoontes heeft eigen gemaakt, zal hij een meer uitgesproken persoonlijkheid ontwikkelen. Zij die niet in God geloven zullen volgens het boek Openbaring tenslotte de bedrieglijke en moorddadige wereld-beheerser aanbidden, en bevestigd worden in hun zelfgerichte, trouweloze identiteit van aanbidder van het gecamoufleerde kwaad. Dat is het lot van de mens die de ik-gerichte geaardheid en de motivatie waaarmee hij geboren is, behouden heeft en daardooor een gemakkelijke prooi is voor de aartsverleider. Gelovigen ontplooien een andere persoonlijkheid, zij richten zich op God en leven in het vooruitzicht van de dag dat ze zich voor hun daden zullen moeten verantwoorden (2 Kor 5:10). Ondanks de noodzakelijke moeite en hun vele inspanningen hebben zij echter hun nieuwe leven niet zelf verworven maar ze hebben het van God gekregen, en het is eeuwig leven! Ze ontplooien de persoonlijkheid van een "geredde" en kunnen de wereld-tirannie alleen ontvluchten door te schuilen bij de eeuwige bevrijder. Hier komt het aan op de standvastigheid en trouw van de ​heiligen. Want christenen zijn evengoed deel van de samenleving, echter als ​vreemdelingen​ en gasten (Hebr 11:13), zonder te zwichten voor de egocentrische mentaliteit in de wereld en zonder afhankelijk te zijn van corrupte machtsstructuren. Zij verwachten in alle omstandigheden zegen van de Heer, en blijken door hun vertrouwen op Hem een stabiel, fris en vruchtbaar leven te ontwikkelen (Jer 17:7-8, Ps 1).

11-12 Toen zag ik een tweede beest, dat opkwam uit de aarde. Het had twee horens, net als een lam, en het sprak als een ​draakVoor de ogen van het eerste beest oefende het heel diens macht uit. Het dwong de aarde en alle mensen die erop leefden het eerste beest, dat van zijn dodelijke verwonding genezen was, te aanbidden.

De volgende figuur die in het visioen verschijnt werpt zich op als wereldleider en weldoener (een valse Messias), om op arrogante en intimiderende wijze iedereen te verlagen tot werktuig van het ​onrecht. Bang gemaakt voor eigen schade en verleid tot fake welvaart neemt men algemeen en openlijk de listige, beschuldigende en ook meedogenloze mentaliteit over van de onzichtbare "overste van de wereld", alsof dit soelaas zou bieden voor  het eigen welzijn. De wereldleider wendt dictatoriale middelen aan om zijn positie en zijn invloedssfeer te begunstigen: spectaculaire propaganda, spierballen laten rollen, voorgeschreven publieke verering van de machthebber en zijn inspiratiebron, gedwongen loyaliteit en gehoorzaamheid en economisch protectionisme.

16-18 Verder liet het bij alle mensen, jong en oud, rijk en arm, ​slaaf​ en vrije, een merkteken zetten op hun rechterhand of op hun voorhoofd. Alleen mensen met dat teken – dat wil zeggen de naam van het beest of het getal van die naam – konden iets kopen of verkopen. Hier komt het aan op wijsheid. Laat ieder die inzicht heeft het getal van het beest ontcijferen; er wordt een mens mee aangeduid. Het getal is zeshonderdzesenzestig.

Iemands “naam” is in de bijbel de uitdrukking van wie deze persoon werkelijk is, zijn geaardheid, motivatie en zijn daden. Openb 2:17 zegt over de volhardende christen dat hij “een witte steen zal krijgen waarop zijn nieuwe naam geschreven is. Niemand kent die naam, behalve degene die hem ontvangt”. Niemand dan de christen zelf, dat is hij die door de heilige Geest geleid wordt, kan de ervaring hebben die hem in staat stelt om zijn nieuwe innerlijke aard, zijn diepste motieven en zijn daden te begrijpen. Wie de naam van de werelddictator draagt wordt ook door diens geest geleid, ontvangt zijn innerlijke aard en motivering en bedrijft zijn soort werken. Ook hij leert zichzelf pas in de praktijk kennen. Het verleidelijke en veelbelovende maar later ook het noodlottige en desastreuze kan alleen maar echt gekend zijn door wie het aan de lijve heeft ervaren. De tiran uit Openb 13 vaardigt de verordening uit om zijn naam als kenteken op het hand of voorhoofd te dragen. Blijkbaar moet dit de oude joodse gewoonte vervangen om op de hand en op het voorhoofd het teken te dragen van wat in het hart is, namelijk trouw aan zijn God en aan zijn geboden (Deut 6:4-8). Ook de onderdanen van de tiran karakteriseren hun hand of alles wat ze doen, en hun voorhoofd of alles wat ze bedenken met de naam of de aard, motivatie en daden van de tiran. Hun samenleving staat enkel open voor hun gelijken, hier komt het aan op wijsheid, om dit teken (de naam of het getal) te onderscheiden: te weten met welk soort mens je te maken hebt of die je zelf aan 't worden bent en te weten welke Heer je werkelijk dient. Zoals 7 symbool staat voor compleetheid en volmaaktheid, is 6 het symbool voor wat het complete en volmaakte dicht genoeg benadert om erop te lijken, maar voldoende tekort schiet om uiteindelijk door bederf ten onder te gaan. Met de capaciteiten die bestemd zijn voor het volmaakte, kan iemand met een afwijkende mentaliteit via schijn toch naar tevredenheid openbloeien, maar door leugens naar een onvoorzien, doch catastrofaal einde geleid worden. Met 666 wordt een mens aangeduid, zegt vers 18, zeker en vast (3x) iemand die tegenover God tekort schiet maar daarin toch zijn levensvervulling zoekt, en verblind door zelfzucht, met deze afwijkende mentaliteit, zijn capaciteiten in dienst stelt van leugens en dodelijke wreedheid. 

De verleiding die uiteindelijk tot verderf leidt, is groot en spreekt de innerlijke natuur aan waarmee ieder mens geboren is: gericht op zelfbehoud en vreemd aan de genade waarmee God ons tegemoet wil komen. We zijn echter bestemd om samen met God te leven, en gebruik te maken van de voorzieningen die dit mogelijk maken, dat is "leven uit genade". Door God te leren kennen en te vertrouwen op zijn zorg voor de mensen, kunnen we een natuur of innerlijke aard ontwikkelen die bij Hem aansluit en niet meer op onszelf maar op liefde gericht is. Dit is de vernieuwing die we in Jezus Christus kunnen vinden. Het is in en door Hem dat God tot ons wil spreken om ons van binnenuit om te vormen. Johannes noemt Hem in het begin van zijn evangelie het "Woord", en daarin is "leven", schijft hij, en dit leven is het "licht voor de mensen" (Joh 1: 4). Door naar Hem te luisteren of Hem te gehoorzamen, is het mogelijk om met God te "leven", en door Hem en voor Hem te "leven". Dat schenkt ons het "licht" dat we nodig hebben om in deze zelf-gerichte en duistere wereld toch te kunnen voldoen aan de bedoelingen van onze Maker (Joh 1: 9,12-13). In dit "licht" kunnen wij waarheid zien en genade ontdekken (14), we kunnen bovendien deze genade ontvangen (16) en God leren kennen (18). Maar het licht schijnt tevergeefs als Gods Geest de blinde ogen van ons hart nog niet heeft geopend! Zolang wij de schatten van het hemelse koninkrijk niet zien, zullen we ook geen gebruik maken van de aangereikte sleutel, om toegang tot deze rijkdom te verkrijgen. De schatten bevinden zich bij de lichtbron, Jezus zelf is de sleutel. Hij kan ons in het ontoegankelijk licht brengen waar God woont. Een mens laat zich van nature verleiden door het bijna-goede, wat leidt tot aanbidding van de "overste van deze wereld", met de noodlottige gevolgen van dien. Het perfect goede echter, dat God te bieden heeft, ligt niet binnen ons eigen handbereik. Het kan zelfs niet gegrepen worden door het geschreven woord van God, dat al de nodige waarheid bevat, te onderzoeken of te omhelzen. Alleen werkelijke verzoening met God, die "onze Vader in de hemel" wil zijn, kan het alternatief bieden voor onze natuurlijke, maar rampzalige neigingen. Wat er op neer komt dat we werkelijk ons eigen leven afleggen, en inruilen voor het beloofde nieuwe leven in Christus. Dit is een leven waarbij alles wat we doen (hand) en bedenken (voorhoofd) getekend is door wat God wil. Dat is echt genade ontvangen, en alleen daardoor zullen we echt kunnen weigeren wat de wereld ons aanbiedt. Samen met genade ontvangen we ook wijsheid en kunnen we het teken van de "overste van deze wereld" onderscheiden, of het getal van het beest ontcijferen

> Inhoud

Titel voor hst 14