Johannes schreef zijn evangelie

"Opdat gij, gelovende, het Leven hebt"

Johannes 20:31

Een studie in het

Evangelie volgens Johannes

Inhoud

Inleiding

De evangeliën beschrijven vooral gebeurtenissen uit het leven van Jezus, zoals hij hier als mens tussen de mensen leefde, als sterveling tussen andere stervelingen. Johannes echter gaat in zijn evangelie veel dieper dan de andere evangelisten. Hij gebruikt ook woorden met een veel diepere betekenis dan wat wij uit het normale taalgebruik kennen (bvb geloven, leven, licht, wereld, Vader, Zoon). Het is daarom ook logisch dat de lezer van dit evangelie niet direct begrijpt wat er bedoeld wordt, maar dit zou ons niet mogen ontmoedigen om er te blijven in lezen. Beetje bij beetje kunnen we fantastische dingen ontdekken. Dit laatste geldt trouwens voor alle evangeliën en voor heel de bijbel. God denkt en handelt op een heel andere wijze dan wij. Om tot ons te kunnen spreken laat Hij zijn woord als het ware op ons regenen, opdat het beetje bij beetje zou doordringen en effect zou hebben in ons binnenste (Jesaja 55:8-11).

Over ‘t algemeen wordt aangenomen dat Johannes zijn evangelie pas op latere leeftijd heeft geschreven, vanuit een reeds ontwikkelde diepgang. En ik merk dat ik als lezer, nu na een zekere ontwikkeling in het geloof, of door Jezus wat beter te leren kennen, nu meer dat ooit te voren opgebouwd wordt door het bijbellezen. Niet doordat ik meer kennis zou hebben, want daarover gaat het helemaal niet, maar door geestelijke groei! Dat geldt zeker voor het Johannesevangelie, ik begrijp lang niet alles, ik denk zelfs dat het ook niet allemaal bedoeld is om met het mensenverstand  begrepen te worden, maar de Schrift, en dus ook dit evangelie openbaart ons de onbegrijpelijke, hoog verheven, onzichtbare, maar toch heel liefhebbende en concreet aanwezige God. Hem leren kennen doordat hij zich aan ons openbaart is niet iets dat we kunnen klasseren naast bijvoorbeeld de kennis die we opdoen door een vak te leren en er ons verder in te bekwamen, of kennis van een andere cultuur die we verwerven door onze interesse en ervaring. Een openbaring van God is Hem leren kennen doordat Hij zich over mij ontfermt wanneer ik mij oprecht naar Hem uitstrek.

De bijbel is een geestelijk boek, maar voor veel mensen is dit dwaasheid, namelijk voor de mensen die geloven dat zij momenteel een “leven” hebben. “Leven” is een thema waar het Johannesevangelie een nieuw licht op werpt, en al snel merkt de lezer dat het niet waar is dat wij, die hier als stervelingen geboren zijn, het “leven” van nature zouden hebben. Wij hebben er geen benul van wat het leven is. Wat mijzelf in 1974 heel erg aansprak, en dat is een historisch feit, niet wereldschokkend, maar voor mijzelf maakt dit feit het verschil uit tussen leven en dood! Wat mij toen zo aansprak was een vers uit Johannes 10 waar Jezus de mensen vergelijkt met schapen. Hij zegt in vers 10: “Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed”. Ik was toen 23 en ik liep al enkele jaren rond met een uitgesproken verlangen om het leven ten volle te ontdekken, want wat ik toen had en bij de mensen rondom mij zag, leek mij ver ondermaats. Voor mij was Johannes 10:10 de aanzet om Jezus te gaan volgen. Deze beslissing was een feit dat sindsdien mijn persoonlijke geschiedenis heeft bepaald. Van toen af werden mijn gedachten en mijn beslissingen bepaald door de overtuiging dat Jezus de waarheid is en dat het een leugen is dat ik, simpele sterveling leven zou hebben in mijzelf. In een andere vertaling heb ik later gelezen dat Jezus gekomen is: opdat zij overvloedig leven hebben, en in de Nieuwe Bijbelvertaling van 2004 staat “om hun het leven te geven in al zijn volheid”.

Op het einde van zijn evangelie vermeldt Johannes het doel van wat hij had geschreven: Joh.20:30-31 Jezus heeft nog wel vele andere tekenen voor de ogen zijner discipelen gedaan, die niet beschreven zijn in dit boek, maar deze zijn geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zoon van God, en opdat gij, gelovende, het leven hebt in zijn naam.

Het is duidelijk dat het evangelie een antwoord vraagt van de lezer, het is geschreven “opdat gij gelooft”, en “opdat gij, gelovende, het leven hebt in zijn naam”. Geloven betekent in de bijbel veel meer dan aannemen dat iets waar is, het is er ook rekening mee houden in je gedachten en in je daden. Geloven is actie: in de praktijk meer vertrouwen op wat je gelooft dan op je eigen inzichten en bekwaamheden. “Leven hebben” vraagt evengoed activiteit, het is bewust kiezen voor een ander leven, voor het leven dat vervat is in Jezus’ naam. In bijbelse tijden was iemands naam veel meer dan een etiket om die persoon van anderen te onderscheiden. Iemands naam stond voor zijn hele persoonlijkheid. “Leven hebben in Jezus’ naam” betekent leven hebben in Jezus zoals Hij werkelijk is, niet alleen in Jezus zoals hij destijds kon waargenomen worden, niet alleen in de Jezus zoals ik die tot nu toe heb leren kennen, en helemaal niet in de Jezus zoals hij in mijn eigen verbeelding of in mijn wensen vorm heeft gekregen. Van zodra het over Jezus of over God gaat, gaat het werkelijk over iemand anders die bovendien mijn verstand te boven gaat. Maar geloven is daarom nog geen spong in het duister, integendeel. Het is positief reageren op Gods openbaring die als licht doorbreekt van zodra ik mij persoonlijk aangesproken voel door zijn woord. Ik zet een stap in het geloof wanneer ik iets doe waarvan ik vertrouw dat de gevolgen in overeenstemming zullen zijn met wat mij in Gods woord aanspreekt. Zonder dergelijk actief geloof van de lezer zal het niet mogelijk zijn om te vatten wat Johannes in zijn evangelie bedoelt. Dit geldt trouwens voor heel de bijbel, als ik God niet hoor en mij niet geroepen weet tot een leven met Hem, is het een steriel en grotendeels onbegrijpelijk boek. 

> Inhoud

Johannes 1:1-18  Proloog

NBG1951

1 In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. 2 Dit was in den beginne bij God.3 Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is. 4 In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen; 5 en het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet gegrepen. 6 Er trad een mens op, van God gezonden, wiens naam was Johannes; 7 deze kwam als getuige om van het licht te getuigen, opdat allen door hem geloven zouden. 8 Hij was het licht niet, maar was om te getuigen van het licht. 9 Het waarachtige licht, dat ieder mens verlicht, was komende in de wereld. 10 Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem geworden, en de wereld heeft Hem niet gekend. 11 Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen. 12 Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven; 13 die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn.

14 Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid. 15 Johannes heeft van Hem getuigd en heeft geroepen, zeggende: Deze was het, van wie ik zeide: Die na mij komt, is vóór mij geweest, want Hij was eer dan ik. 16 Immers uit zijn volheid hebben wij allen ontvangen zelfs genade op genade; 17 want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen.

18 Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen.

De eerste 18 verzen van het Johannesevangelie zijn een proloog, zij beschrijven geen gebeurtenissen uit Jezus’ handel en wandel, maar geven de geestelijke realiteit weer die bepalend is om de gebeurtenissen te kunnen begrijpen die daarna worden weergegeven.

Het eerste moeilijke punt is in vers 1, het Woord dat God is terwijl het bij God is, en verder als een aparte persoon beschreven wordt. We slaan dit probleem even over, en komen er op terug als we al wat meer geleerd hebben uit deze eerste verzen. Zie "En het Woord was God".

Vers 1-5: Woord leven en licht

De proloog spreekt eerst over het Woord dat bij God was, in het Woord was leven (4), dit leven is licht (4), maar de duisternis weigert dit licht (5).

In den beginne was het Woord is een duidelijke verwijzing naar het begin van de bijbel, naar het verhaal van het ontstaan van alles doordat God sprak (zie ook psalm 33:4,6,9). Er is nooit een tijd geweest dat het Woord niet was, het hoort bij de eeuwige onveranderlijke God. Het is dus niet geschapen, integendeel: alle dingen zijn door het Woord geworden (3). Over het leven, dat eigenlijk geen concreet ding is, staat in vers 4 dat het in het Woord was, dus niet door het Woord geworden of gemaakt is. Ook het leven maakt dus geen deel uit van de schepping. Het gaat hier niet over biologisch leven, maar over een exclusief goddelijke eigenschap. Het leven was het licht der mensen en het licht schijnt in de duisternis (4-5). Blijkbaar is dit leven toch iets wat de mensen nodig hebben om te kunnen gedijen. God heeft de mensen niet alleen door zijn woord gemaakt, hij wil met de mensen blijven spreken om zijn leven met hen te delen. Pas dan kunnen mensen voorspoedig ontwikkelen, als planten in het zonlicht. Delen in het goddelijke leven is leven van de Eeuwige ontvangen, eeuwig leven dus. Maar de duisternis heeft het niet gegrepen (5), de mensen hebben niet naar God geluisterd. Zo heeft Adam het onvergankelijke leven mislopen omdat hij Gods woord in de wind sloeg en toch “gegeten heeft van de boom van kennis van goed en kwaad” (Genesis 2:9,16-17; 3:2-6). Later spraken godsmannen en profeten ook voor dovemansoren. En nog steeds kiezen de mensen ervoor om kennis van goed en kwaad te hebben, ze weigeren het licht van Gods Woord en bepalen zelf wat ze best doen, in plaats van naar God te luisteren. Luisteren in de zin van gehoorzamen is de kennis van wat goed of verkeerd is overlaten aan Hem in wie het leven is. Door dit na te laten zijn de mensen uitgesloten van het ware leven, zij kunnen niet “eten van de boom des levens” (Gen.3:22).

Vers 6-18: Woord leven en licht werden de Zoon

Johannes deelt ons mee dat op een bepaald moment het “waarachtige licht” in de wereld gekomen is (9). Deze komst heeft zich voltrokken doordat het Woord mens is geworden (14). Met het Woord, het leven en het licht bedoelt Johannes ontegensprekelijk Jezus, van wiens komst Johannes de doper heeft getuigd (6-8,15). Jezus is het eeuwige Woord dat van bij God het leven en het waarachtige licht in de mensenwereld heeft gebracht. Zijn verblijf op aarde in een lichaam als het onze, was tijdelijk; zijn oorsprong is van in de eeuwigheid (Micha 5:1) en na de verzoening tot stand gebracht te hebben heeft Hij weer zijn eeuwige positie ingenomen, doch nu als vertegenwoordiger van de mensheid (Hebr.1:3; 8:1). Zijn menswording kadert in een grandioos plan dat de vervulling is van elke ingeschapen drang naar onvergankelijkheid of naar de eeuwigheid (Hebr.2:5-11; 1Joh.3;2).  

Maar de mensen blijven het licht verwerpen, ook nadat het door Jezus in de wereld gekomen is (10-11). Zij die het licht (Jezus) wel aannemen kunnen echter door geloof in zijn naam herboren worden als kinderen van God (12-13). Vers 13 bevestigt dat het leven van zo een kind van God niet hetzelfde is als het leven dat we van onze ouders hebben meegekregen. Wie uit God geboren is heeft het leven dat eeuwig in het Woord of in Jezus is.

Mensen kunnen alleen vergankelijkheid doorgeven, want ze hebben geen eeuwig leven in zichzelf. Nochtans is de mens bestemd voor onvergankelijk leven, samen met God en dus in volkomen harmonie met Hem. Ieder mens moet dit leven persoonlijk van God ontvangen, zoals een vrucht levenssappen ontvangt als ze aan de tak vast zit. Verbondenheid met de bron van eeuwig leven is alleen mogelijk door verzoening met God en permanente gehoorzaamheid. God wil immers blijvende vrede en geen eeuwige strijd.

De vloek der vergankelijkheid ("u zult zeker sterven" Gen.2:17) wordt opgeheven in Jezus. Het Woord is van bij God in de wereld is gekomen en is mens geworden omwille van de verzoening (1Joh.4:9-10; Rom.3:25). De naam “Jezus” betekent “God redt”, wie daarin gelooft en zich voortaan verlost of vrijgekocht weet van de slavernij en het verderf der ongehoorzaamheid, kan dank zij het Woord een nieuw leven uitbouwen. Dit nieuwe leven hoort toe aan het Woord, aan Jezus die de losprijs betaald heeft en in wie het leven is. Geloof veronderstelt dus gehoorzaamheid, maar ook dat men zich spontaan zal uitstrekken naar de boom des levens, of naar de bron van het leven, dat is naar Jezus zoals Hij werkelijk is. Dit evangelie (goed nieuws) geeft hoop aan ieder die gelooft en consequent voor het nieuwe leven kiest. Uiteindelijk is er zelfs hoop voor de hele schepping, omdat ook de schepping zelf zal worden bevrijd uit de slavernij van de vergankelijkheid en zal delen in de vrijheid en luister die Gods kinderen geschonken wordt (NBV Rom.8:21). Dit spreekt over de toekomende wereld, de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. De gelovige heeft hoop, voor hem zijn de moeilijkheden en het lijden in de huidige wereld barensweeën voor de nieuwe schepping (Rom.8:21).

Over het Leven dat in Jezus is

In Joh 5:17-29 komt “het Leven dat in Jezus is” weer als onderwerp naar boven, in een discussie met de Joden (NBG 1951) 17 Hij antwoordde hun: Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook. 18 Hierom dan trachtten de Joden des te meer Hem te doden, omdat Hij niet alleen de sabbat schond, maar ook God zijn eigen Vader noemde en Zich dus met God gelijkstelde.

19 Jezus dan antwoordde en zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, de Zoon kan niets doen van Zichzelf, of Hij moet het de Vader zien doen; want wat deze doet, dat doet ook de Zoon evenzo. 20 Want de Vader heeft de Zoon lief en toont Hem al wat Hij zelf doet, en Hij zal Hem grotere werken tonen dan deze, opdat gij u verwondert. 21 Want gelijk de Vader de doden opwekt en doet leven, zo doet ook de Zoon leven, wie Hij wil. 22 Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft het gehele oordeel aan de Zoon gegeven, 23 opdat allen de Zoon eren gelijk zij de Vader eren. Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet, die Hem gezonden heeft.

24 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie mijn woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven. 25 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, de ure komt en is nu, dat de doden naar de stem van de Zoon van God zullen horen, en die haar horen, zullen leven. 26 Want gelijk de Vader leven heeft in Zichzelf, heeft Hij ook de Zoon gegeven, leven te hebben in Zichzelf. 27 En Hij heeft Hem macht gegeven om gericht te houden, omdat Hij de Zoon des mensen is. 28 Verwondert u hierover niet, want de ure komt, dat allen, die in de graven zijn, naar zijn stem zullen horen, 29 en zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, wie het kwade bedreven hebben, tot de opstanding ten oordeel.

Als we dit stukje uit het Johannesevangelie in zijn geheel bekijken blijkt dat Jezus leven in Zichzelf heeft wegens zijn goddelijkheid, d.w.z. doordat Hij als Gods Zoon aan God gelijk is (17-18). “Zoon” slaat op het mensgeworden Woord (Joh.1:14, 18), uit een moeder die geen gemeenschap met een man had gehad, en door innerlijke (geestelijke) tussenkomst van God toch zwanger was geworden, de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen. Daarom ook zal het Heilige Dat uit u geboren zal worden, Gods Zoon genoemd worden. (Luc.1:34-35). Alhoewel Jezus als mens net als ieder van ons verzocht of verleid werd om zijn eigen weg gaan, bleef hij trouw aan zijn zending (19,24). Hij was dus de perfecte tegenwoordigheid van de onzichtbare God, in die mate vereenzelvigd met God dat Hij eer verwierf die alleen aan God toekomt (23).

En het Woord wás God

Iemand die perfect vereenzelvigd is met de onzichtbare God, en die in oorsprong niet geworden (of geschapen) is maar het eeuwige Woord van God is, kan inderdaad God genoemd worden (Joh.1:1), net als het zonnelicht ook de zon kan genoemd worden. Kolossenzen 1:15 noemt Jezus “het beeld van de onzichtbare God“, “wie mij gezien heeft de Vader gezien”, zei Jezus (Joh.14:9), en “Ik en de Vader zijn één” (Joh.10:30).  De Hebreeënbrief beschrijft Gods Zoon als “de afstraling zijner heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen” (Hebr.1:3). Op het einde van de proloog van het Johannesevangelie staat: “Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen” (Joh.1:18 ).

Het Woord is God die zich met de mensen verzoent
God is geest en Hij is altijd overal ondeelbaar en onveranderlijk aanwezig. Alles is door Hem gemaakt en Hij onderhoudt alles (Psalm 104:27-30). Als hoger wezen is Hij eeuwig, oneindig, volmaakt en ook immateriëel. Hij is geen abstract begrip maar een onzichtbare (geestelijke), aanwezige en actieve persoonlijkheid. Hij heeft de mens gemaakt met een lichaam, maar onaf, onvolmaakt, eindig, zonder ingebouwd eeuwig leven. Toch zegt het scheppingsverhaal dat de mens, in tegenstelling met de rest van de schepping naar Gods beeld geschapen is, met de bedoeling om als mensheid het beheer over de aarde te voeren (Gen.1:26-28). De mensen doen dit echter niet als eenheid namens de Schepper, maar in verdeeldheid en in eigen naam. Dit wordt niet ondersteund door God (Rom.8:20). Om namens God te handelen (niet zelf te bepalen wat goed is en wat slecht is) is communicatie met God nodig, maar de mens is vervreemd van zijn Maker, en erkent geen almachtige, persoonlijke Schepper. God blijft echter zijn doel nastrevenen. Om het contact en tenslotte de samenwerking met de mensen te herstellen heeft Hij hen eerst aangesproken door gezagsdragers (Abraham .. Mozes .. koningen ..) soms door te verschijnen in mensengedaante, soms door met een hoorbare stem te spreken, door visioenen, door profeten te inspireren, enz. Op het laatst spreekt hij door zijn Zoon: niet alleen verbaal, ook met daden en vooral door zijn Geest te geven aan wie de Zoon navolgen, om daardoor  innerlijk vernieuwd te worden. Deze vernieuwing komt er op neer dat het oude, natuurlijke “zelf” (ego) afsterft en plaats maakt voor het (eeuwige) leven dat in het Woord is. Paulus schreef: “
Ikzelf leef niet meer, maar Christus leeft in mij. Mijn leven hier op aarde leef ik in het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en zich voor mij heeft prijsgegeven” (Gal.2:20 NBV).

Het mensgeworden Woord, de Zoon van God, die aan God gelijk is en die het leven heeft dat alleen in God is, is God die zich met de mensen verzoent. Jezus realiseert het plan om de aarde door de onzichtbare God te laten beheersen, doordat mensen zijn wil namens Hem volbrengen. Daartoe komen Jezus en zijn Vader geestelijk in de vernieuwde mensen wonen (Joh.14:23 12- Jezus gaat heen naar zijn Vader, 16- De vader geeft een andere trooster (helper), de Geest, 20- De vernieuwde mensen worden (geestelijk) verenigd met Jezus en de Vader 23- Jezus en de Vader wonen in hen). Daardoor kunnen mensen permanent in contact zijn met God, niet alleen wat communicatie betreft, maar ook met Hem verenigd in de ultieme liefdesrelatie en aan Hem verbonden als aan de ultieme energiebron.

“De eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is” (Joh 1:18 ), is Jezus die al van voor de schepping één was met God, en die heel zijn aardse leven even innig verbonden bleef met zijn Vader. Zoals Hij is er geen andere Zoon van God. Dat is de betekenis van “ eniggeboren Zoon”. Hij, en niets of niemand anders, heeft ons de Vader doen kennen.

Jezus kan nooit los van de Vader gezien worden
God en zijn Woord vormen een eenheid, en dat is van in de eeuwigheid zo geweest. Jezus, verenigd met de Vader,  is de eeuwige, onzichtbare God die zich op aarde op zichtbare wijze heeft gemanifesteerd, en dit vandaag doet door de andere Helper, de Heilige Geest. Jezus en dus ook zijn Vader (God dus) manifesteert zich in deze tijd in “de zijnen”, in de mensen die Hem als Heer (hun eigenaar) erkennen. Dit is Jezus die “gisteren en heden dezelfde is, tot in eeuwigheid” (Hebr.13:8). Hij was bij God, reeds vóór enige historische gebeurtenis, en Hij was God. Alles wat bestaat is door Hem tot stand gekomen. Er is nooit iets geweest dat voor zijn bestaan niet  van Hem afhankelijk is. Jezus is in wezen het Scheppend Woord van God, en dus de uitvoerende Schepper.

Jezus is de Schepper

Naast Joh.1:3 Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is,  lezen we ook in andere boeken van het nieuwe testament dat Jezus niet alleen aanwezig was tijdens het scheppingswerk, maar heel de schepping ook realiseerde.  

Kolossenzen 1:16-17
In Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; en Hij is vóór alles en alle dingen hebben hun bestaan in Hem;  

Hebreeën 1:2
De Zoon … , door wie Hij ook de wereld geschapen heeft

1 Korintiërs 8:6
voor ons nochtans is er maar één God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wie wij zijn, en één Here, Jezus Christus, door wie alle dingen zijn, en wij door Hem.

Jezus is Jahweh

“Het Woord was God”, kan ook beter verstaan worden door even stil te staan bij “was”, een vorm van het werkwoord “zijn”. In de eerste verzen van het Johannesevangelie, heeft dit werkwoord “Zijn” een vergaande betekenis.

Vers 1: In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. 2: Dit was in den beginne bij God. En vers 4: In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen.

Wat Johannes wil beschrijven noemt hij “het Woord”. Dit was er reeds bij de oorsprong, het is er altijd al geweest er zal er altijd zijn. Alleen de Schepper is er altijd geweest en zal er altijd zijn, Hij is de enige die werkelijk "is". Als God aan Mozes zegt wie Hij werkelijk is (zijn naam zegt) is dit “Ik ben” (in het Hebreeuws “Jahweh”). Het is deze “Ik ben” die een verbond sloot met Israël (Abraham … Mozes ...) en alle ander volken (Gen.12:3). Johannes begint zijn evangelie met In den beginne was … was God. Hij begint met diezelfde “Ik ben”. Het is dezelfde Jahweh die in Jezus een nieuw en definitief verbond sluit. Jahweh is mens geworden om de mensen van binnen uit te kunnen veranderen en geschikt te maken om voor eeuwig bij Hem te zijn. Iedereen die samen met het herscheppend Woord ook het eeuwige Licht en het eeuwige Leven in zijn binnenste ontvangt, zal als nieuwe schepping ook voor eeuwig verenigd zijn met de enige eeuwige “Ik ben”.

In de jaren dat Jezus als messias naar buiten trad benadrukte hij zijn identiteit door verschillende uitspraken die beginnen met dezelfde “Ik ben”, wat voor iedere Jood die de Schrift kent een verwijzing is naar Jahweh. Johannes vermeldt in zijn evangelie zeven dergelijke uitspraken: 6:35 “Ik ben het brood des levens” (Ik onderhoud de mensen); 8:12 “Ik ben het licht van de wereld” (Ik verlicht hun levensweg); 10:7 “Ik ben de deur der schapen” (Ik verleen hen toegang); 10:11 “Ik ben de goede herder” (Ik draag zorg voor hen); 11:25 “Ik ben de opstanding en het leven” (Ik schenk hen leven); 14:6 “Ik ben de weg, de waarheid en het leven” (Ik leid hen in de juiste richting); 15:1 “Ik ben de ware wijnstok” (Ik maak hen productief).

In het Grieks schrijf je de “Ik ben” uitspraak van Jezus als volgt: ἐγὼ εἰμί. En dat terwijl alleen het woord εἰμί al “ik ben” betekent. Waarom staat ἐγὼ daar nog bij? Deze toevoeging legt een extra nadruk op het persoonlijk voornaamwoord. Er staat daardoor letterlijk “Ik, Ik ben”. Op deze manier benadrukt Jezus dat hij het is, en niemand anders, voor wie de betreffende omschrijving geldt. Hij is degene die onderhoudt, die verlicht, die toegang verleent, die zorg draagt, die leven schenkt, die leidt in de juiste richting en die productief maakt. Hij alleen en niemand anders. Jezus geeft hiermee aan dat wij als mensen in alles van hem afhankelijk zijn. Wij zijn ontstaan door Hem en leven dankzij hem, zowel nu als in de eeuwigheid. Hiermee stelt Hij zich gelijk aan God, terwijl hij telkens zegt ‘Ik, Ik ben’, wat voor de oren van de Joden die de Schriften kennen, klinkt als “Ik, Jahweh”.

Ook in Johannes 8 is een discussie van Jezus met de joden weergegeven over zijn ware identiteit, de Zoon van God. In vers 14 zegt Jezus: Ik weet, vanwaar Ik gekomen ben en waar Ik heenga, en in verzen 23-24 staat: En Hij zeide tot hen: Gij zijt van beneden, Ik ben van boven; gij zijt van deze wereld, Ik ben niet van deze wereld. Ik heb u dan gezegd, dat gij in uw zonden zult sterven; want indien gij niet gelooft, dat ‘Ik het ben’ ( ἐγώ εἰμι), zult gij in uw zonden sterven. De joden beroemden zich op hun afstamming van Abraham, en pretendeerden dat ze via hem God als Vader zouden hebben (8:41), maar Jezus zei: Eer Abraham was, ben Ik (ἐγὼ εἰμί) (8:58). Jezus beweerde niet alleen dat Hij al bestond vóór Abraham, maar Hij past ook Gods naam, die gekend is van Exodus 3:14, op zichzelf toe. D.w.z. dat Jezus zegt wie Hij is, met dezelfde woorden waarmee God in het oude testament over zichzelf sprak.

Jezus is aan God gelijk

Verschillende keren hebben de Joden Jezus willen stenigen wegens godslastering, omdat Hij zich aan God gelijk stelde. Toen Jezus zei: ‘Eer Abraham was, ben Ik’; namen zij stenen op om naar Hem te werpen (Joh.8:58-59). Ook in Joh.5:18 en in Joh.10:33 wilde men Jezus stenigen omdat Hij zich aan God gelijk stelde door zich de Zoon van God, of door God zijn Vader te noemen.

Ook voor Paulus staat het vast dat Jezus aan God gelijk is, terwijl Hij ook mens is geworden. Om mens te worden heeft Hij veel goddelijke kenmerken afgelegd, zodat hij in een sterfelijk lichaam zou passen en evenzeer als wij zou kunnen verzocht worden. Hij was zozeer een van ons geworden dat trouw aan zijn Vader en aan zijn zending ook voor hem niet meer vanzelfsprekend was (zie ook Hebr.2:17-18; 5:8). Zijn nederigheid deed hem niet alleen afstand doen van veel macht en glorie, maar het deed hem ook kiezen voor gehoorzaamheid. We lezen daarover onder meer in Paulus’ brief aan de Filippenzen 2:5-8

(NBG 1951) 5 Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was, 6 die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, 7 maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is. 8 En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises.

Iets als een roof beschouwen betekent het als buit claimen en onder geen beding willen loslaten. Jezus hield zijn gelijkheid aan God niet vast, maar deed er afstand van (NBV).

In Joh.17:4 spreekt Jezus ook over de heerlijkheid die Hij had bij de Vader, voor Hij op aarde kwam.

Vers 14-18: Jezus is de manifestatie van Gods genadevolle tegenwoordigheid

14 Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd
Dit vers is een directe verwijzing naar de tabernakel bij Mozes en Israël in de woestijn. Het woordje dat uit de grondtekst vertaald is door “wonen” heeft in de bijbel de betekenis van “een tent opslaan” of “in een tent wonen”, zoals God in een tent (de tabernakel) bij zijn volk woonde. De aanwezigheid van de Heer was in heel het tentenkamp zichtbaar, want zijn heerlijkheid kon als een wolkkolom boven de tabernakel gezien worden en ‘s nachts was die heerlijkheid zichtbaar als vuur in de kolom (Numeri 9:15). Johannes beschrijft het Woord als de tegenwoordigheid van God, zichtbaar als mens in wie zijn heerlijkheid schitterde. Net als Paulus over Jezus zegt in Kolossenzen 1:15 Hij is het beeld van de onzichtbare God. De heerlijkheid, of de waarneembare tegenwoordigheid van God, was te merken in Jezus’ karakter en in zijn daden, toegelicht door zijn eigen woorden. Hij vertegenwoordigde God niet, zoals de profeet Johannes de doper die van het Licht getuigde, doch Hij wás het waarachtige Licht (Joh.1:6-9). Jezus was niet alleen de uitdrukking van Gods aanwezigheid, Hij was God zelf die aanwezig was onder de mensen. Alhoewel dit onbegrijpelijk is voor het mensenverstand, was het voor Johannes, de schrijver van het evangelie dat naar hem vernoemd is, een zekerheid! Johannes was er namelijk bij toen Jezus’ identiteit onweerlegbaar bevestigd werd aan drie van zijn volgelingen, op de berg der verheerlijking: Voor hun ogen veranderde hij van gedaante, zijn gezicht straalde als de zon en zijn kleren werden wit als het licht,de schaduw van een stralende wolk gleed over hen heen, en uit de wolk klonk een stem: ‘Dit is mijn geliefde Zoon, in hem vind ik vreugde. Luister naar hem!’ (Mat.17:2,5 NBV) Ook Petrus verwijst naar deze gebeurtenis als hij schrijft: wij zijn geen vernuftig gevonden verdichtsels nagevolgd, toen wij u de kracht en de komst van onze Here Jezus Christus hebben verkondigd, maar wij zijn ooggetuigen geweest van zijn majesteit. (2Petr.1:16 NBG).

De wolk waaruit de stem voortkwam was gekend van o.a. de tabernakel als Gods onmiddellijke nabijheid en aanwezigheid, de identiteit van Jezus werd door God zelf bevestigd, net zoals ook bij zijn doop gebeurde - En uit de hemel klonk een stem: ‘Dit is mijn geliefde Zoon, in hem vind ik vreugde.’ (Mat.3:17 NBV ).

Bij het begin van zijn openbaar optreden legde Jezus een verklaring af over zijn identiteit. Nadat hij formeel in de synagoge een  passage over de liefdadige en genadevolle komst van de Messias had voorgelezen (Jesaja 61:1 tot de helft van vers 2) zei hij: Wat ik jullie net voorgelezen heb, is vandaag werkelijkheid geworden (BGT), Lucas 4:16-21. Jezus verklaarde de Messias te zijn. Dit is hij die volgens Jesaja 7:14 uit een maagd zou geboren worden en  “Immanuël” genoemd wordt, dit betekent “God is met ons”. Later legde Petrus de verklaring af: “Gij zijt de Christus (Grieks voor het Hebreeuwse Messias), de Zoon van de levende God” (Mat.16:16). Jezus bevestigde die uitspraak over zijn identiteit, door te zeggen dat dit een openbaring was van Zijn Vader in de hemel aan Petrus (vers 17). Geen mens kan achterhalen wie Jezus werkelijk is, een geboorte uit een maagd is ondenkbaar, en de mensen zijn bovendien zo ver van God verwijderd (geestelijk dood en in duisternis) dat alles wat zij over God kunnen bedenken waardeloze beredenering of fantasie is. God kan alleen gekend worden als Hij zichzelf kenbaar maakt of zich openbaart. God die Geest is, of de Geest van God kan ons overtuigen. Niet via het verstand of inzicht, ook niet via het gevoel of emoties, maar via de innerlijke bron van onze passies, ambities, beoordelingen en beslissingen. Dit is ons hart. Als we beslissen om het Licht te accepteren, kan ons hart aangesproken worden door God. In Johannes 8 lezen we dat Jezus met de Farizeeën sprak. Zij weigerden pertinent om te geloven dat Jezus het “Licht des levens” is en beoordeelden hem volgens puur menselijke maatstaven (Joh.8:15). Hun eigen kennis en opvattingen beheerste hun hart, ze redeneerden Jezus’ uitspraken weg en waren ongevoelig voor Gods heerlijkheid in Hem. Omdat ze niet ontvankelijk waren voor de waarheid omtrent zijn identiteit, zei Jezus dat God geen toegang had tot hun hart en dat ze de duivel tot vader hadden, de vader van de leugen (Joh.8:44).

Een mens kan geestelijk overtuigd worden van “wie Jezus is” en “wie hij zelf is wanneer hij herboren wordt na Christus aangenomen te hebben” (Rom.8:16). Maar die overtuiging moet op echtheid kunnen onderzocht worden. Geestelijke overtuiging is in dit geval geen ideologische overtuiging maar de verzekering van persoonlijk contact met Jezus zelf, en van zijn aanwezigheid in ons binnenste, als “Licht van ons leven”. 1Joh.3:24 zegt: hieraan onderkennen wij, dat Hij (Jezus) in ons blijft: aan de Geest, die Hij ons gegeven heeft. Wordt ons leven beheerst en vervuld door de Geest van Christus, wat hetzelfde is als de Geest van God (Rom.8:9), of hebben wij de controle van ons leven nog in eigen handen? Aan het resultaat kunnen we zien of God werkelijk betrokken is in ons leven wanneer we Jezus volgen: Wie zich door zijn eigen natuur laat leiden is gericht op wat hij zelf wil, maar wie zich laat leiden door de Geest is gericht op wat de Geest wil (Rom.8:5 NBV). Aan de hand van onze innerlijke strijd kunnen we constateren of we ons werkelijk laten leiden door Gods Geest, d.w.z. of we effectief tegen onze eigen natuurlijke neigingen en wensen in, Jezus volgen als Licht van ons leven. We kunnen de invloed van Gods Geest in ons binnenste ook nagaan door te observeren wat dit voortbrengt: de vrucht van de Geest is liefde, vreugde en vrede, geduld, vriendelijkheid en goedheid, geloof, zachtmoedigheid en zelfbeheersing (Gal.5:22 NBV). Maar wat onze eigen wil teweegbrengt is: ontucht, zedeloosheid en losbandigheid, afgoderij en toverij, vijandschap, tweespalt, jaloezie en woede, gekonkel, geruzie en rivaliteit, afgunst, bras- en slemppartijen, en nog meer van dat soort dingen die ons ver van Gods tegenwoordigheid verwijderen. (Gal.5:19-21 NBV)

Gods tegenwoordigheid is zijn merkbare persoonlijke aanwezigheid, in tegenstelling met de "altijd, overal, onveranderde aanwezigheid van God". God is overal, maar niet alles is God, integendeel God heeft alles geschapen. Hij is dus overal de Andere. De Israelieten in de woestijn konden Gods tegenwoordigheid waarnemen in de tabernakel met de wolkkolom. De tabernakel was, samen met de voorgeschreven regels en ceremoniën, de voorstelling van Gods woning onder de zijnen. Later werd de tabernakel vervangen door de tempel. Maar toen Jezus kwam noemde zijn lichaam “deze tempel” (Joh.2:19-22), en Paulus noemt het lichaam der gelovigen een tempel van de Heilige Geest (1Kor.3:16; 6:19; Ef.2:21-22). Jezus is Gods tegenwoordigheid in deze wereld, destijds lichamelijk aanwezig, nu door zijn Geest (Rom.8:9-10; 2Kor.3:17-18). Dit is de andere Trooster of de Helper die na Jezus’ heengaan aan zijn volgelingen gegeven werd, om voor eeuwig bij hen te zijn (Joh.14:15-20; 16:7).

> Inhoud